ECLI:NL:RBSGR:2001:AB0067

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/138, 01/137
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielaanvraag met betrekking tot termijnoverschrijding

In deze zaak, behandeld door de president van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 15 januari 2001, gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van asielaanvragen van verzoekers A en B. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. H.W. Costermans, hebben bezwaar gemaakt tegen de niet-inwilliging van hun aanvragen om toelating als vluchteling door de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door mr. H.C. Kievit. De president heeft vastgesteld dat de behandeling van de aanvragen volgens de AC-procedure langer heeft geduurd dan de voorgeschreven 48 procesuren, wat leidt tot een termijnoverschrijding. De president oordeelt dat de beschikbaarheid van de dossiers van eerder toegelaten familieleden van verzoekers noodzakelijk was voor een zorgvuldige beslissing op hun aanvragen. De tijd die gemoeid is met het verkrijgen van deze dossiers dient voor rekening van de verweerder te komen, ongeacht de afspraken die zijn gemaakt met de rechtshulp. Hierdoor had de president de verzoekers door moeten verwijzen naar een OC voor verdere afhandeling van hun aanvragen.

De president heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en de Staatssecretaris van Justitie veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, vastgesteld op f 1.420,-. Dit bedrag is berekend op basis van de punten voor het verzoekschrift en het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van f 710,-. Tevens is gelast dat de Staat der Nederlanden het door verzoekers betaalde griffierecht van f 50,- vergoedt. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet, waarbij de president de relevante artikelen heeft toegepast.

Uitspraak

President van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge de artikelen 8:84, eerste lid, juncto 8:67 Algemene wet bestuursrecht en 33a Vreemdelingenwet
Reg.nr.: AWB 01/138 VRWET & AWB 01/137 VRWET
Inzake: A en B, verzoekers,
gemachtigde mr. H.W. Costermans,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. H.C. Kievit
1. ZITTING
Datum: 11 januari 2001.
Zitting hebben:
mr. E. Kouwenhoven, president,
mr. R. Faasse, griffier.
Ter zitting zijn verschenen verzoekers in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde, en verweerder bij gemachtigde.
Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten, heeft de president partijen medegedeeld dat op 15 januari 2001 om 14.00 uur mondeling uitspraak wordt gedaan. De uitspraak luidt als onder 3. vermeld.
2. OVERWEGINGEN
In geschil is de niet-inwilliging d.d. 29 december 2000 van de aanvragen van verzoekers om toelating als vluchteling en in verband daarmee verweerders besluit dat de beslissing op het bezwaar hier te lande niet mag worden afgewacht.
De president overweegt dat het voorliggende geschil zich toespitst op de vraag of de behandeling van de aanvragen volgens de AC-procedure mocht plaatsvinden.
In paragraaf B7/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc) zijn de uitgangspunten voor de afdoening van asielaanvragen in het aanmeldcentrum vastgelegd. Daarbij is onder meer bepaald dat, indien de procedure langer duurt dan 48
procesuren, in principe doorverwijzing naar een OC plaatsvindt.
Gebleken is dat, nadat door de "rechtshulp" was verzocht om inzage van de departementale dossiers van eerder toegelaten familieleden van verzoekers, met de IND-medewerkers in het aanmeldcentrum is afgesproken "de klok stil te
zetten" totdat de betreffende dossiers beschikbaar zouden zijn. De daarvoor benodigde tijd is als gevolg daarvan niet meegeteld.
De president stelt vast dat -indien deze tijd w‚l wordt meegeteld- de AC-procedure in het geval van verzoekers langer heeft geduurd dan de voorgeschreven 48 procesuren, zodat er in beginsel sprake is van een termijnoverschrijding.
De president is van oordeel dat de beschikbaarheid van de dossiers van de eerder toegelaten familieleden van verzoekers noodzakelijk was om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen op de aanvragen van verzoekers. Om die reden
dient de tijd die gemoeid is met het realiseren van die beschikbaarheid voor rekening van verweerder te worden gebracht. De omstandigheid dat van de zijde van de rechtshulp om inzage van de dossiers is verzocht kan hierin geen
verandering brengen.
De president is derhalve van oordeel de termijnoverschrijding -ongeacht de door de rechtshulp met de IND gemaakte afspraak- voor rekening van verweerder dient te komen en dat verzoekers overeenkomstig het hiervoor gemelde beleid van
verweerder doorgezonden hadden moeten worden naar een OC voor de verdere afhandeling van hun aanvragen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gelet op het voorgaande toegewezen.
De president ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs
heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1.420,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
f 710,- en wegingsfactor 1). (Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht de betaling aan de griffier te
geschieden.)
3. BESLISSING:
De president:
1. wijst het verzoek toe;
2. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1.420,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
3. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door verzoekers betaalde griffierecht ad f. 50,- vergoedt.
Verzonden op: