ECLI:NL:RBSGR:2001:AA9604
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 26 Vw in het geval van een gezin met uitstel van vertrek
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 17 januari 2001 uitspraak gedaan over de onrechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel die was opgelegd aan een vreemdeling, onderdeel van een gezin dat uitstel van vertrek had gekregen. De vreemdeling was op 5 januari 2001 staande gehouden en vervolgens in bewaring gesteld op grond van artikel 26 van de Vreemdelingenwet (Vw). Tijdens de zitting op 16 januari 2001 heeft de vreemdeling, bijgestaan door haar advocaat, aangevoerd dat de maatregel niet gerechtvaardigd was, omdat het gezin uitstel van vertrek had gekregen op basis van een strafrechtelijk onderzoek naar een verkrachting waarbij een van de gezinsleden betrokken was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke bevestiging was van de beëindiging van het uitstel van vertrek, en dat de vreemdeling en haar gezin niet op de hoogte waren gesteld van het einde van het strafrechtelijk onderzoek. Dit leidde tot de conclusie dat de vreemdeling niet illegaal in Nederland verbleef en dat de maatregel van bewaring disproportioneel en onrechtmatig was. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen met ingang van 17 januari 2001. De rechtbank merkte op dat het aan de verweerder was om het uitstel van vertrek schriftelijk in te trekken, wat niet was gebeurd, en dat dit in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur.