ECLI:NL:RBSGR:2001:AA9552

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/75027 VRONTO
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Wolfsen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de onrechtmatige bewaring van een vreemdeling, eiser, die op 12 december 2000 in bewaring is gesteld op grond van de Vreemdelingenwet. De Staatssecretaris van Justitie, verweerder, had op dezelfde datum een last tot uitzetting gegeven. Eiser heeft op 15 december 2000 beroep ingesteld tegen het besluit tot bewaring, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.L.W. Nillesen. De behandeling van het beroep vond plaats op 27 december 2000, waarbij eiser in persoon aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door mr. A.E.J.I. Kuhlmann.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de toezichthouders eiser staande hebben gehouden op basis van artikel 19 van de Vreemdelingenwet, waarbij verweerder stelde dat er concrete aanwijzingen waren voor illegaal verblijf. Echter, de rechtbank concludeert dat de informatie die door verweerder is verstrekt onvoldoende was om de rechtmatigheid van de staandehouding te onderbouwen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken, maar deze informatie bleek niet voldoende om de rechtmatigheid van de aanhouding te bevestigen.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de staandehouding en daaropvolgende bewaring van eiser onrechtmatig zijn geweest. Dit leidt tot de gegrondverklaring van het beroep en de opheffing van de bewaring per 9 januari 2001. Eiser heeft recht op schadevergoeding, die door de rechtbank is vastgesteld op een totaalbedrag van f 4.550,- voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op f 1.420,-. De uitspraak is gedaan door mr. A. Wolfsen en openbaar uitgesproken op 9 januari 2001.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 34a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/75027 VRONTO
inzake : [eiser], verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel te Ter Apel, eiser,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij bevel tot bewaring van 12 december 2000 is eiser op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring gesteld. Verweerder heeft op dezelfde datum schriftelijk een last tot uitzetting van eiser gegeven.
Bij beroepschrift van 15 december 2000 heeft mr. J.L.W. Nillesen, advocaat te Amsterdam, namens eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Eiser vordert opheffing van de maatregel alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 27 december 2000. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.L.W. Nillesen, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. A.E.J.I. Kuhlmann, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
Bij beslissing van 27 december 2000 is het onderzoek ter zitting heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Op 5 januari 2001 is verweerders antwoord ter griffie ontvangen. Hierop heeft eiser bij brief van 8 januari 2001 gereageerd.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft onder meer -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat eiser onrechtmatig staande is gehouden. Er is niet gebleken van het bestaan van concrete aanwijzingen over illegaal verblijf. In het dossier bevindt zich slechts een algemeen proces-verbaal met RCIE-informatie.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Eiser en alle andere in het café aanwezige personen zijn staande gehouden op grond van artikel 19 van de Vw. Uit ervaringsgegevens was de Vreemdelingenpolitie namelijk bekend dat het betreffende café een plaats was waar illegalen verbleven. Er was dan ook sprake van concrete aanwijzingen over illegaal verblijf. Het proces-verbaal met RCIE-informatie is weliswaar summier, maar de aanhouding is wel rechtmatig.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat de toezichthouders het café binnen zijn getreden en alle aldaar aanwezige personen - waaronder ook eiser - staande hebben gehouden op grond van de Vw.
Met betrekking tot de rechtmatigheid van die staandehouding overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge artikel 19 van de Vw zijn toezichthouders bevoegd op grond van concrete aanwijzingen over illegaal verblijf personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
Verweerder heeft ter onderbouwing van de aanwezigheid van genoemde concrete aanwijzingen voorafgaand aan de zitting twee processen-verbaal overgelegd: een ‘proces-verbaal van relaas - actuele omstandigheden in het criminele milieu’ van 11 december 2000 en een ‘proces-verbaal RCIE-informatie’, eveneens van 11 december 2000.
Eerstgenoemd proces-verbaal bevat een uitgebreid algemeen overzicht van feiten en omstandigheden op basis waarvan de Vreemdelingenpolitie op 11 en 12 december 2000 is overgegaan tot een gerichte actie waarbij in diverse panden invallen zijn gedaan. Eiser is in het kader van deze actie staande gehouden. In dit proces-verbaal wordt echter noch eiser, noch café ‘Het Sterntje’ genoemd.
Laatstgenoemd proces-verbaal bevat - voor zover hier relevant - niet meer informatie dan de enkele conclusie dat café ‘Het Sterntje’ "een plaats van samenkomst is van handelaren in verdovende middelen, vuurwapens en illegalen."
Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de aan die conclusie ten grondslag liggende feiten en omstandigheden wel bekend en aanwezig zijn. Teneinde adequaat te kunnen toetsen of de toezichthouders op basis daarvan in redelijkheid tot de conclusie van aanwezigheid van concrete aanwijzingen over illegaal verblijf hebben kunnen komen heeft de rechtbank het onderzoek heropend en aan verweerder gevraagd om alsnog deze feiten en omstandigheden bekend te maken. Ter informatie aan verweerder heeft de rechtbank daarbij vermeld dat het geven van deze informatie kan worden geweigerd - dan wel de rechtbank kan worden medegedeeld dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van deze informatie - indien verweerder daarvoor gewichtige redenen heeft.
Verweerder heeft daarop als volgt gereageerd:
"Met betrekking tot "de concrete aanwijzingen" verwijs ik u (…) naar het zich in het dossier bevindende proces-verbaal d.d. 11-12-2000 van [verbalisant 1]. Via [verbalisant 2] heb ik gevraagd om inzicht te geven in de gestelde concrete aanwijzingen. [verbalisant 1] heeft hiertoe een nader proces-verbaal opgemaakt d.d. 5 januari 2001 dat u eveneens hierbij aantreft. Uit dit proces-verbaal blijkt dat de Dienst Centrale Recherche Criminele Inlichtingen Eenheid niet meer informatie wil verstrekken/verstrekt dan in het proces-verbaal valt te lezen."
In het proces-verbaal van 5 januari 2001 wordt echter slechts vermeld dat er na verstrekking van het ‘proces-verbaal van relaas’ van 11 december 2000 bij de RCIE informatie is binnengekomen die de in dat proces-verbaal opgenomen informatie bevestigde.
Op basis van het voorgaande kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat het haar niet mogelijk is gemaakt om adequaat te kunnen toetsen of de toezichthouders op basis van de daaraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden in redelijkheid tot de conclusie hebben kunnen komen dat er ten aanzien van de in café ‘Het Sterntje’ aanwezige personen concrete aanwijzingen over illegaal verblijf waren.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat de staandehouding van eiser alsmede de daarop volgende bewaring onrechtmatig zijn geweest. Dit dient te leiden tot gegrondverklaring van het beroep en opheffing van de bewaring, ingaande 9 januari 2001.
Gelet op het bovenstaande behoeft hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd geen bespreking.
Nu de bewaring onrechtmatig wordt geoordeeld heeft eiser in beginsel aanspraak op schadevergoeding, behoudens gronden van billijkheid die tot matiging kunnen leiden. De rechtbank acht dergelijke gronden niet aanwezig, nu de waarborgen die de wetgeving eiser biedt zodanig zijn geschonden dat de daaruit voortvloeiende schade niet aan eiser kan worden toegerekend.
Derhalve ziet de rechtbank in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 34j van de Vw toe te kennen en wel tot een bedrag van f 200,- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en f 150,- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal f 4.550,- (zeven maal f 200,- en eenentwintig maal f 150,-).
Gelet op het vorenstaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op f 1.420,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 9 januari 2001 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot
f 4.550,- (zegge: vijfenveertighonderd en vijftig gulden), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot
f 1.420,- (zegge: veertienhonderd en twintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Wolfsen, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2001, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Lammertink, griffier.
Afschrift verzonden op:
Conc.:HL
Coll:
Bp:
D:
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.