ECLI:NL:RBSGR:2000:AB1685

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/4442
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.J. Buijsman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering voorwaardelijke vergunning tot verblijf aan Afghaanse asielzoeker op basis van verblijf in Pakistan

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 november 2000 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van de Staatssecretaris van Justitie om eiser, een Afghaanse asielzoeker, een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) te verlenen. Eiser had een aanvraag ingediend op 14 februari 1999, maar zijn aanvraag werd op 7 juli 1999 afgewezen. De bestreden beschikking van 16 maart 2000, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard, vormde de basis voor het beroep. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris het beleid, zoals neergelegd in de Tussentijdse Berichtgeving Vreemdelingencirculaire (TBV) 1998/30, niet in redelijkheid had kunnen vaststellen. Dit beleid werd aangepast in TBV 2000/16, maar de rechtbank stelde vast dat dit beleid niet kon worden toegepast op de zaak van eiser, omdat het dateerde van na de bestreden beschikking. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende was gehoord over de weigering van de vvtv, wat in strijd was met de goede procesorde. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het gericht was tegen de weigering van de vvtv en vernietigde dat gedeelte van de beschikking. De rechtbank droeg de Staatssecretaris op om een nieuwe beschikking te geven met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 00/4442 VRWET Z VB
uitspraak: 14 november 2000
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1977,
van Afghaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9902.13.8005,
verblijvende te B,
eiser,
gemachtigde: mr. F.S. van Nierop, advocaat te Utrecht;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te 's-Gravenhage.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 14 februari 1999 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 7 juli 1999, uitgereikt op 18 augustus 1999, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist eiser geen
vergunning tot verblijf te verlenen.
1.2 Bij brief van 10 september 1999 heeft eiser tegen die beschikking bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 16 maart 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 13 april 2000 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens
te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 september 2000. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder
heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet (Vw) in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben
te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
2.3 Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Eiser behoort tot de Tadzjiekse bevolkingsgroep in Afghanistan. Hij is, net als zijn vader en andere familieleden, lid geweest van de Democratische Volkspartij van Afghanistan (DVPA), ook wel Watan-partij genoemd. Na 1992 heeft
eiser problemen gehad maar de echte problemen kwamen nadat de Taliban de macht in Kabul had overgenomen. Twee weken na de komst van de Taliban is eisers vader, die hoofd was van de publicatiedienst en drukkerij van de partij,
gearresteerd. Na een maand is het eisers familie gelukt hem tegen betaling via een mullah, genaamd C, vrij te krijgen. Enige dagen na de ontsnapping van eisers vader heeft de Taliban huiszoeking verricht. Daarbij werd eisers moeder
geslagen met een kabel. Eiser is eind november 1996 met zijn familie naar Islamabad in Pakistan vertrokken waar hij tot juli 1998 heeft verbleven met behulp van valse visa. Omdat de leden van de Taliban ook in Pakistan actief zijn
en omdat de familie telefonisch is bedreigd, heeft eiser besloten Pakistan te verlaten.
2.4 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat eiser, noch op grond van zijn vaders activiteiten, noch op grond van zijn eigen activiteiten voor de DVPA, persoonlijk in de negatieve aandacht van de Taliban staat. Uit het
ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 3 november 1998 blijkt dat een voormalige DVPA-er die zich aan de gedragscodes van de Taliban houdt geen problemen hoeft te ondervinden. Uit dit ambtsbericht blijkt tevens dat
familieleden van gezochte personen ongemoeid zullen worden gelaten indien die gezochte personen Afghanistan hebben verlaten, zoals in casu het geval is. Eisers vrees om te worden geronseld is niet geconcretiseerd. Uit eerdergenoemd
ambtsbericht blijkt dat ronseling in Kabul niet heeft plaatsgevonden. Eiser heeft ongeveer twee jaren in Pakistan verbleven en kan naar Pakistan, waar zijn familie nog is, terugkeren. Hij komt derhalve niet in aanmerking voor een
voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv). Niet is gebleken dat de Taliban zijn familie telefonisch heeft bedreigd. Uit het feit dat eiser over een visum heeft beschikt, blijkt dat de Pakistaanse autoriteiten hem dulden zodat
hij in Pakistan noch van de Pakistaanse autoriteiten, noch van de Taliban vervolging heeft te vrezen. Dat hij in Pakistan illegaal heeft verbleven maakt niet dat hij niet kan terugkeren. Van belang is dat hij er heeft kunnen werken
en er geen persoonlijke problemen heeft ondervonden.
2.5 Eiser stelt zich op het standpunt dat hij vluchteling is vanwege het behoren tot de bevolkingsgroep der Tadzjieken, zijn lidmaatschap van de DVPA en zijn vaders vooraanstaande positie binnen de DVPA en omdat hij in Pakistan niet
is gevrijwaard van vervolging door de Taliban.
Zijn vrees voor vervolging is niet slechts gebaseerd op vermoedens. Bij terugkeer loopt eiser een aanmerkelijk risico om als menselijk schild te moeten dienen en om mijnenvelden te moeten verkennen. Eiser kan niet naar Pakistan
terugkeren omdat hij daar altijd illegaal heeft verbleven. Hij heeft niet aan een officiële onderwijsinstelling gestudeerd en gewerkt maar bij een particulier. Uit het Country Report en uit informatie van Amnesty International
blijkt dat de Taliban ook in Pakistan actief is. De stelling in het ambtsbericht dat familieleden ongemoeid gelaten zouden worden als de gezochte personen het land uit zijn is gebaseerd op vermoedens en bovendien is niet bekend of
de Taliban op de hoogte is van het vertrek van gezochte personen.
Ten onrechte is hem geen vvtv verleend. In de uitspraak van 4 mei 2000 van de Rechtseenheidskamer (REK) van deze rechtbank is onder meer geoordeeld dat verweerder gehouden is na te gaan of een verblijfsalternatief nog steeds
beschikbaar is voordat een vvtv kan worden onthouden. Nu een dergelijk onderzoek niet heeft plaatsgevonden dient de beschikking vernietigd te worden. Tenslotte is eiser van mening dat hij gehoord had moeten worden door de
Adviescommissie voor vreemdelingenzaken danwel door een ambtelijke commissie.
2.6 Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Afghanistan zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal
aannemelijk moeten zijn, dat met betrekking tot eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor hij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
2.7 De rechtbank is van oordeel dat het asielrelaas van eiser onvoldoende zwaarwegend is voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap.
Dat eiser op grond van zijn vaders functie onder het communistische regime vervolging zou hebben te vrezen is niet aannemelijk. Immers, eisers vader heeft door omkoping vrij kunnen komen, hetgeen er niet op duidt dat eisers vader
voor de Taliban een belangrijke persoon was. In dat geval had het immers voor de hand gelegen dat hij beter bewaakt zou zijn. Bovendien is de Taliban kort na de ontsnapping bij het huis van eiser langsgeweest om huiszoeking te
verrichten. Eiser is daarbij ongemoeid gelaten, hetgeen er niet op wijst dat eiser vanwege zijn vader vervolging heeft te vrezen.
Evenmin is aannemelijk dat eiser op grond van zijn activiteiten binnen de DVPA in de negatieve belangstelling van de Taliban staat. De Taliban heeft eiser immers tijdens de arrestatie en na de ontsnapping van eisers vader in het
geheel niet in beeld gehad. Dat eiser vanwege het enkele lidmaatschap van de DVPA en de vroeger verrichte activiteiten geen problemen heeft gehad, past ook in het beeld zoals dat in het ambtsbericht van 3 november 1998 van
Afghanistan wordt geschetst. In dat ambtsbericht wordt immers gemeld dat als voormalige DVPA-ers geen anti-Islamitisch gedrag vertonen, zij geen problemen met de Taliban hebben te verwachten.
In een tweetal door eiser genoemde radioberichten waarin de Taliban zou hebben opgeroepen de communisten uit te roeien, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Hetzelfde geldt voor eisers
stelling dat de passage uit het ambtsbericht dat familieleden van door de Taliban gezochte personen ongemoeid zullen worden gelaten wanneer die persoon het land heeft verlaten, onjuist is.
Eisers angst om te worden geronseld door de Taliban kan evenmin leiden tot vluchtelingschap. Hetgeen verweerder hierover in de bestreden beschikking heeft overwogen, acht de rechtbank juist.
Verweerders heeft dan ook terecht besloten eiser niet als vluchteling toe te laten.
2.8 Op grond van artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, geweigerd worden op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder
voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening
van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
2.9 Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.7 is overwogen, is niet aannemelijk dat eiser bij gedwongen verwijdering naar Afghanistan een reëel risico loopt te worden blootgesteld aan een behandeling waartegen artikel 3 van het
(Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bescherming beoogt te bieden, zodat eiser aan die bepaling geen aanspraak op verlening van een vergunning tot verblijf zonder
beperkingen kan ontlenen.
2.10 Evenmin is aannemelijk dat sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard die eiser aanspraak geven op verlening van een vergunning tot verblijf.
2.11 Gezien het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen weigeren eiser een vergunning tot verblijf zonder beperkingen te verlenen.
2.12 Eiser heeft aangevoerd dat verweerder hem naar aanleiding van zijn bezwaarschrift had moeten horen.
Uitgangspunt is de in artikel 7:2, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) vervatte regel dat er voor het bestuur een hoorplicht bestaat. Van horen kan op grond van artikel 7:3 Awb evenwel worden afgezien onder meer indien het
bezwaar kennelijk ongegrond is.
In de gronden van het bezwaar heeft eiser voornamelijk de door verweerder gehanteerde argumenten bestreden. Er is echter niets aangevoerd dat een nieuw licht werpt op de zaak of waaruit blijkt dat horen iets aan eisers zaak kan
toevoegen.
Verweerder heeft dan ook op goede gronden kunnen besluiten eiser omtrent het vluchtelingschap en het al dan niet verlenen van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen niet te horen.
2.13 Met betrekking tot het beroep, voor zover dit is gericht tegen de weigering om eiser in het bezit te stellen van een (voorwaardelijke) vergunning tot verblijf, overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 12b, eerste lid, Vw kan verweerder een voorwaardelijke vergunning tot verblijf verlenen aan een vreemdeling die zich in Nederland bevindt en een aanvraag om toelating heeft ingediend, indien naar het oordeel van
verweerder gedwongen verwijdering naar het land van herkomst van bijzondere hardheid voor de vreemdeling zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
In de bestreden beschikking van 16 maart 2000 is eiser een vvtv geweigerd op grond van zijn verblijf in Pakistan gedurende anderhalf jaar. Dit beleid is neergelegd in het tussentijds bericht vreemdelingencirculaire (TBV) 1998/30.
Bij uitspraak van 4 mei 2000, Awb 99/11065 (gepubliceerd in Jurisprudentiebulletin 19 mei 2000, nr. 10, 224), is de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank (REK) tot de conclusie gekomen dat verweerder het beleid als verwoord in TBV
1998/30, niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
Naar aanleiding van de uitspraak van de REK heeft verweerder het beleid aangepast bij TBV 2000/16 van 31 juli 2000. Deze TBV is geldig van 1 augustus 2000 tot 1 augustus 2001. In het verweerschrift heeft verweerder het beleid zoals
in de nieuwe TBV neergelegd op eisers zaak toegepast en geconcludeerd dat in eisers geval sprake is van de in die TBV genoemde voorwaarden, zodat eiser op juiste gronden een vvtv is onthouden. De rechtbank komt aan een toetsing van
eisers zaak aan het in TBV 2000/16 neergelegde beleid niet toe aangezien dit beleid geldt vanaf 1 augustus 2000 en derhalve dateert van na de bestreden beschikking van 16 maart 2000. De grondslag van de bestreden beschikking kan
niet bij verweerschrift worden gewijzigd. Dit zou tot gevolg hebben dat eiser zich niet goed kan verdedigen, hetgeen in strijd komt met de goede procesorde.
Bovendien zijn er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feitelijke gegevens beschikbaar om aan de in het nieuwe beleid genoemde voorwaarden te toetsen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep van eiser op de
hoorplicht in zoverre gegrond is nu dit onderdeel van het bezwaarschrift niet kennelijk ongegrond is en dat eiser over het onthouden van de vvtv op de voet van artikel 7:2, eerste lid, Awb, moet worden gehoord.
2.14 Het bestreden besluit is, voor zover het ertoe strekt eiser een (voorwaardelijke) vergunning tot verblijf te onthouden, naar het oordeel van de rechtbank ondeugdelijk gemotiveerd en voorts in strijd met artikel 7:2, eerste lid,
Awb, tot stand gekomen.
Het beroep is in zoverre gegrond.
2.15 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht en in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep
redelijkerwijs heeft moeten maken zoals hierna weergegeven.
3 BESLISSING
De rechtbank:
a. verklaart het beroep gegrond voorzover het gericht is tegen het gedeelte van de beschikking van 16 maart 2000 dat strekt tot weigering van de (voorwaardelijke) vergunning tot verblijf;
b. vernietigt dat gedeelte van de bestreden beschikking en draagt verweerder op voor het vernietigde gedeelte een nieuwe beschikking te geven met inachtneming van deze uitspraak;
c. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
d. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het betaalde griffierecht ad ƒ 50,00 aan eiser te vergoeden;
e. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad ƒ 1.420,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Buijsman en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2000 in tegenwoordigheid van mr. C. van der Steeg als griffier.
--------------
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open (artikel 33e Vw).
Afschrift verzonden: 15 november 2000