ECLI:NL:RBSGR:2000:AB1419
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Uitzetting van Iraakse vreemdeling en voorlopige voorziening in asielprocedure
In deze zaak gaat het om een verzoeker met de Iraakse nationaliteit die een voorlopige voorziening heeft aangevraagd in het kader van zijn asielprocedure. De verzoeker had eerder aanvragen ingediend voor toelating als vluchteling en voor een vergunning tot verblijf, maar deze aanvragen waren door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen. De verzoeker had een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) gekregen, maar deze werd op 13 oktober 1999 ingetrokken. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet terwijl zijn bezwaar nog in behandeling was.
De president van de rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris in redelijkheid niet kon besluiten dat de uitzetting van de vreemdeling niet achterwege zou blijven gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig was. De president heeft vastgesteld dat de beslissing van de Staatssecretaris om de uitzetting door te laten gaan, pas na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn was genomen, wat in strijd is met de wet. De president heeft ook geoordeeld dat de twijfels van de Staatssecretaris over de authenticiteit van de door de verzoeker overgelegde identiteitsdocumenten niet voldoende onderbouwd waren.
De president heeft de verzoeker in het gelijk gesteld en de uitzetting van de verzoeker tot de beslissing op het bezwaar opgeschort. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van asielaanvragen en de rechten van vreemdelingen in Nederland.