ECLI:NL:RBSGR:2000:AB1406
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.J. van den Bergh
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en vergunning tot verblijf in het kader van driejarenbeleid en contra-indicaties
In deze zaak gaat het om de aanvragen van eisers, A en B, die de nationaliteit van de Democratische Republiek Congo bezitten en sinds 1994 in Nederland verblijven. Zij hebben aanvragen ingediend voor toelating als vluchteling en voor een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden. De Staatssecretaris van Justitie heeft deze aanvragen afgewezen, waarna eisers bezwaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft op 6 december 1999 de openbare behandeling van het beroep gehouden, waarbij eisers in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en de verweerder vertegenwoordigd werd door mr. I.K. Rapmund.
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 20 december 1999 het onderzoek heropend en bepaald dat inzage zou worden gegeven in de onderliggende stukken van een individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eisers niet op waarheid berusten, en dat er geen geslaagd beroep op vluchtelingschap kan worden gedaan. De rechtbank oordeelt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in aanmerking komen voor een vergunning tot verblijf op grond van het driejarenbeleid, omdat zij de Nederlandse autoriteiten opzettelijk hebben misleid.
De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand gelaten. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvragen van eisers niet wordt teruggedraaid, maar dat de rechtbank wel heeft geoordeeld dat de procedure niet correct is verlopen. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op f 2130,-. De uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh en openbaar uitgesproken op 27 december 2000.