ECLI:NL:RBSGR:2000:AB1402

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/3145 WAV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van tewerkstellingsvergunning voor oudere vreemdeling in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 29 november 2000 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van de Vreemdelingendienst om een tewerkstellingsvergunning (twv) te verlenen aan een oudere vreemdeling, geboren op 22 april 1947, die als Soefimeester wilde werken. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf (vtv) niet onherroepelijk was afgewezen, waardoor de weigering van de twv niet gerechtvaardigd was. De rechtbank benadrukte dat de Vreemdelingendienst niet voldoende had gemotiveerd waarom de leeftijdsgrens van 45 jaar als weigeringsgrond werd gehanteerd zonder een belangenafweging te maken. De rechtbank stelde vast dat de wetgeving ruimte biedt voor beleidsvrijheid, maar dat deze niet zo ver mag gaan dat in alle gevallen zonder uitzondering wordt geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de Vreemdelingendienst niet had aangetoond dat er geen geschikte kandidaten jonger dan 45 jaar beschikbaar waren, en dat de motivering van de weigering tekortschiet. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Vreemdelingendienst op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift. Tevens werd de Vreemdelingendienst veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 33a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 00/3145 WAV
Inzake: 1. Stichting A Soefi-orde, gevestigd te B, eiseres,
2. C, woonachtig te B, eiser, gemachtigde, mr. M.R. Plug, advocaat te Zoetermeer
tegen: Algemene Directie voor de Arbeidsvoorziening, verweerder, gemachtigde mr. J.J.A. Huisman.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres heeft op 16 juni 1999 een aanvraag ingediend om verlening van een tewerkstellingsvergunning (hierna: twv) voor eiser, geboren op 22 april 1947 en van Iraanse nationaliteit, voor het verrichten van arbeid in de functie van
Soefimeester. Verweerder heeft bij beschikking van 22 april 1999 deze aanvraag op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav), en artikel 9, aanhef en onder d, Wav afgewezen. Namens de
vreemdeling is op 17 mei 1999 tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Eisers alsmede hun gemachtigde mr. J.J.P.M. Benders zijn op 26 augustus 1999 gehoord door de Adviescommissie Wav. Op 12 oktober 1999 heeft de
Adviescommissie Wav advies uitgebracht strekkende tot ongegrondverklaring van het bezwaar. Op 18 februari 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is op 22 februari 2000 aan eisers toegezonden.
2. Op 21 maart 2000 hebben eisers tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in het verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het
beroep.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2000. Eiser 2. is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiser 1. is niet in persoon vertegenwoordigd, doch bij genoemde gemachtigde
verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig de heer R. Vasseghi, fungerend als tolk.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of in het licht van de door eiseres tegen het besluit aangevoerde grieven het besluit de toetsing aan
geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Eisers leggen aan hun aanvraag en het onderhavige beroep ten grondslag dat ten behoeve van de werknemer een tewerkstellingsvergunning verleend dient te worden voor de functie van Soefimeester. Ten onrechte is artikel 8, eerste
lid, aanhef en onder c, Wav als weigeringsgrond opgenomen. Eisers hebben in dit kader onder meer aangevoerd dat eiser 2. de behandeling van het bezwaarschrift gericht tegen de weigering een vtv te verlenen in Nederland mag
afwachten, nu het verzoek om een voorlopige voorziening terzake bij uitspraak van 26 juni 2000 is toegewezen. Verweerder mag dan ook niet zonder meer aan eisers tegenwerpen dat de aanvraag niet in behandeling is genomen dan wel niet
rechtmatig is ingediend.
Met betrekking tot de weigeringsgrond zoals genoemd in artikel 9, aanhef en onder d, Wav hebben eisers aangevoerd dat verweerder geen zorgvuldige belangenafweging heeft doen plaatsvinden. Immers, de enig mogelijke vergunning tot
verblijf die aan eiser 2. kan worden verleend is een vergunning tot verblijf met een tijdelijk karakter, namelijk voor het verrichten van arbeid als godsdienstleraar dan wel geestelijk voorganger. Zodra het doel van deze vergunning
zou komen te vervallen, zal eiser 2. Nederland dienen te verlaten en zal hij derhalve geen beroep kunnen doen op de algemene middelen.
3. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag van een twv gehandhaafd op grond van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c (1) en artikel 9, aanhef en onder d, Wav [juncto artikel 9 Delegatie- en
uitvoeringsbesluit Wav (Stcrt. 168, d.d. 31 augustus 1995).]
Verweerder heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser om verlening van een vergunning tot verblijf (vtv) voor het verrichten van arbeid in loondienst buiten behandeling is gesteld in verband met het ontbreken van een machtiging tot
voorlopig verblijf (mvv). Hieruit dient volgens verweerder te worden geconcludeerd dat eisers geen rechtmatige aanvraag om verlening van een vtv hebben ingediend.
Verweerder heeft voorts de bevoegdheid een twv te weigeren, indien het een niet eerder toegelaten vreemdeling betreft, die jonger is dan 18 jaar of ouder dan 45 jaar. Verweerder heeft afgifte van de twv eveneens gebaseerd op deze
grond, nu eiser, die is geboren op 22 april 1947, een leeftijd bezit die hoger is dan 45 jaar.
Verweerder heeft aangevoerd dat de wetgever met deze weigeringsgrond heeft beoogd de dreiging af te wenden dat indien een vreemdeling de functie waarvoor een twv is vereist niet langer wil of kan vervullen, door de vreemdeling
aanspraak zal worden gemaakt op sociale voorzieningen hier te lande. Er is door verweerder op gewezen dat bij een hogere leeftijd het risico groter is dat niet elders een werkkring kan worden gevonden en een beroep wordt gedaan op
de algemene middelen, waaronder eveneens dient te worden verstaan de AWBZ.
Verweerder heeft voorts betoogd een beleid te voeren waarbij slechts van de leeftijdsgrens van 46 jaar wordt afgeweken wanneer aan het voor de functie vereiste kwalificatieniveau door personen jonger dan 46 jaar niet kan worden
voldaan. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat de aanvrager van een twv aannemelijk moet maken dat het niet mogelijk is een vreemdeling aan te stellen die jonger is dan 46 jaar.
4. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, sub 2, Wav, wordt een tewerkstellingsvergunning geweigerd indien het een vreemdeling betreft aan wie een vergunning tot verblijf is geweigerd of wiens vergunning tot verblijf is
ingetrokken.
Voorts kan ingevolge artikel 9 aanhef en onder d, Wav, een tewerkstellingsvergunning worden geweigerd indien het een niet eerder toegelaten vreemdeling betreft, wiens leeftijd niet valt binnen bij ministeriële regeling gestelde
leeftijdsgrenzen.
5. Ter beoordeling staat of verweerder de weigering eiseres ten behoeve van werknemer een tewerkstellingsvergunning te verlenen in redelijkheid heeft kunnen handhaven.
6. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat in het kader van de beoordeling of voldaan is aan de voorwaarde als genoemd in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, sub 2, Wav niet van doorslaggevend belang is dat de
aanvraag om verlening van een vtv bij beslissing van de Vreemdelingendienst niet in behandeling is genomen. In het onderhavige geval is gebleken dat eiser 2. een aanvraag om verlening van een vtv heeft ingediend, terwijl die niet
onherroepelijk is afgewezen. Derhalve is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 8, eerste lid onder c, (2) Wav. Dit blijkt temeer uit de toewijzing van het verzoek om een voorlopige
voorziening in de procedure inzake de vtv.
Met betrekking tot de tweede weigeringsgrond overweegt de rechtbank het volgende. In de eerste plaats valt op dat waar de Wav in artikel 9, en het Besluit, eveneens in artikel 9, spreken van een bevoegdheid tot weigeren op grond van
leeftijdsgrenzen in de uitvoeringsregels wordt vermeld dat een twv "steeds dient te worden geweigerd indien niet is voldaan aan de gestelde leeftijdsgrenzen van 18 resp. 45 jaar". Het valt te betwijfelen of verweerder een
weigeringsgrond welke in de wet uitdrukkelijk als facultatief is opgenomen, de wet kent immers in artikel 8 ook een aantal dwingende weigeringsgronden, zijn aldus gekregen beleidsvrijheid zodanig mag beperken dat in (nagenoeg) alle
gevallen waarin niet aan het leeftijdsvereiste wordt voldaan weigering dient plaats te vinden zonder dat een belangenafweging daaraan vooraf gaat. Verweerder maakt in haar beleid immers slechts een uitzondering in de zeer zeldzame
gevallen waarin vaststaat dat aan het vereiste kwalificatieniveau door personen jonger dan 46 jaar niet kan worden voldaan. Afgezien van het bovenstaande bestaat ingeval van beleidsregels steeds een inherente afwijkingsbevoegdheid.
Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder zich hiervan bewust is geweest. Verweerder heeft immers niet gemotiveerd aangegeven waarom niet wordt afgeweken van de leeftijdsgrens.
Hiertoe is naar het oordeel van de rechtbank wel aanleiding gelet op het volgende. Ten eerste staat vast dat eiser 2. indien hij wordt toegelaten tot Nederland slechts een vergunning tot verblijf zal kunnen verkrijgen waaraan de
beperking is verbonden dat hij alleen de genoemde werkzaamheden zal mogen verrichten en die naar zijn aard tijdelijk is. Derhalve zal de vtv van eiser 2., indien hij zijn werkzaamheden als Soefimeester zal staken, niet worden
verlengd dan wel worden ingetrokken. Gelet op de ratio van het desbetreffende artikel van de Wav (voorkomen dat de oudere werknemer een beroep zal doen op de publieke middelen) ligt het derhalve niet in de rede op deze grond de
leeftijdsgrens tegen te werpen. Hetgeen verweerder in dit verband heeft aangevoerd is naar het oordeel van de rechtbank niet toereikend om tot een ander oordeel te komen.
Vervolgens heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser 1. onder het prioriteitgenietend aanbod jonger dan 45 jaar had dienen te zoeken naar een geschikte kandidaat voor de functie. Echter, naar het oordeel van de
rechtbank ontbreekt elk aanknopingspunt dat dit aanbod beschikbaar is. Het bestreden besluit ontbeert gelet op het vorenstaande een draagkrachtige motivering op deze punten.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft
moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op ƒ 1.420,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van ƒ
710,- en wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;
5. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiser betaalde griffierecht ad ƒ 450,-- vergoedt.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2000, in tegenwoordigheid van mr. A.C.M. Rijkelijkhuizen, griffier.
afschrift verzonden op: