ECLI:NL:RBSGR:2000:AB1141

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/1875
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Susu uit Guinee met betrekking tot vervolging door Guinese autoriteiten

In deze zaak heeft eiser, een Susu uit Guinee, asiel aangevraagd in Nederland. Hij stelt dat hij door de Guinese autoriteiten als potentiële couppleger wordt gezien. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat eiser vluchteling is. De rechtbank heeft de verklaringen van eiser, waaronder een medische verklaring over littekens op zijn romp, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de littekens niet bewijzen waardoor deze zijn ontstaan en dat de omstandigheden van eiser niet wijzen op een reëel risico op vervolging bij terugkeer naar Guinee.

De rechtbank heeft ook het beroep tegen de beëindiging van de opvang afgewezen, omdat de Staatssecretaris van Justitie niet het beslissingsbevoegde bestuursorgaan is. Eiser heeft verzocht om vergoeding van kosten voor een commerciële tolk, maar dit verzoek is afgewezen omdat de gevraagde tolkkosten niet onder het Besluit proceskosten bestuursrecht vallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen klemmende redenen van humanitaire aard zijn die eiser aanspraak geven op een vergunning tot verblijf.

De rechtbank heeft de asielaanvraag van eiser ongegrond verklaard en het beroep tegen de informatie over de opvangmogelijkheden niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. van Hoof en openbaar uitgesproken op 16 november 2000. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
Zitting houdende te Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: AWB 00/1875 VRWET
Datum uitspraak: 16 november 2000
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in samenhang met artikel 33a van de Vreemdelingenwet (Vw)
in de zaak van
A,
eiser,
gemachtigde mr. E.J.M. Habets, advocaat te Schiedam,
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verweerder,
gemachtigde mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te 's-Gravenhage.
Het procesverloop
Op 13 augustus 1997 heeft eiser aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikking van 10 juni 1998 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd.
Eiser heeft daartegen bij bezwaarschrift van 6 juli 1998 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 9 februari 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 6 maart 2000 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 26 oktober 2000. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De beoordeling
1. In deze procedure dient te worden beoordeeld of de beschikking van 9 februari 2000 in rechte stand kan houden.
2. Op grond van artikel 15 van de Vw in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen
voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
3. Het vluchtrelaas van eiser komt op het volgende neer. Eiser is afkomstig uit Conakry, Guinee en behoort tot de bevolkingsgroep der Susu. Eiser was lid van, en werkte als chauffeur voor, de Rassemblement du Peuple de Guinee
(RPG). Op 4 april 1997 is eiser door militairen aangehouden omdat hij op een rotonde geen voorrang gaf aan een presidentiele stoet. Deze militairen hebben de auto van eiser doorzocht en stukken van de RPG en een Country Report over
Guinee gevonden. Eiser is meegenomen en overgebracht naar de gevangenis. Eiser werd beschuldigd van het willen plegen van een coup. Tijdens zijn gevangenschap is eiser mishandeld. Op 21 juli 1997 kon eiser ontsnappen toen hij met
nog vier gevangenen een overleden gevangene buiten de gevangenis moest gaan begraven. Eiser heeft zich eerst een paar uur schuil gehouden in een ziekenhuis en is toen naar zijn huis gegaan. In de nacht van 23 juli 1997 zijn
militairen naar de woning van eiser gekomen. Nog voordat zij de woning hebben kunnen omsingelen heeft eiser zijn woning via het raam verlaten. Eiser heeft een tas met kleding en documenten meegenomen en is naar Bolbinet gegaan. Daar
aangekomen heeft een onbekende man eiser geholpen per kano naar de haven van Conakry te gaan. Daar vandaan is eiser per boot naar Nederland gevlucht. Op 11 augustus 1997 is eiser per boot in Nederland aangekomen.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat het niet aannemelijk wordt geacht dat eiser door de Guinese autoriteiten als potentiële couppleger zou zijn aangemerkt en als zodanig op de televisie zou zijn geweest. Voorts is
verweerder van mening dat voor zover eiser al als potentiële couppleger zou zijn aangemerkt het bevreemding wekt dat juist hij een dode gevangene zou hebben moeten begraven en daarbij zo eenvoudig heeft kunnen ontsnappen. Ook de
omstandigheid dat eiser na zijn ontsnapping naar zijn huisadres zou zijn teruggekeerd doet niet vermoeden dat hij vreesde voor de autoriteiten.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij heeft te vrezen voor vervolging. Zijn asielrelaas is geloofwaardig en zwaarwegend maar vanwege de taalproblemen - eiser spreekt slechts Susu en zeer beperkt Frans - en het gebrek aan een
goede Susu tolk is eisers asielrelaas onderbelicht gebleven. Voorts wordt namens eiser in beroep aangevoerd dat hij door de gebeurtenissen ernstig is getraumatiseerd.
6. Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Guinee zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal aannemelijk
moeten zijn, dat met betrekking tot eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor hij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
7. Voor zover namens eiser wordt gesteld dat het besluit van verweerder onzorgvuldig tot stand is gekomen vanwege communicatieproblemen tijdens de diverse gehoren en de hoorzitting bij de Ambtelijke Commissie overweegt de rechtbank
dat niet is gebleken dat het asielrelaas onderbelicht is gebleven nu niet is aangegeven in hoeverre of op welke punten sprake is van onderbelichting van het asielrelaas.
8. Het enkele feit dat eiser als chauffeur heeft gewerkt voor de RPG en in zijn auto papieren van de RPG zijn gevonden is onvoldoende voor de conclusie dat eiser een gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging. De RPG is een
legale partij, die in het parlement is vertegenwoordigd. Niet gesteld noch gebleken is dat eiser ooit eerder problemen heeft ondervonden in verband met zijn band met deze partij. De rechtbank acht het derhalve weinig voor de hand
liggend dat eiser hierdoor in de bijzondere negatieve aandacht van de autoriteiten is komen te staan en heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin.
9. Evenmin acht de rechtbank het voor de hand liggend dat eiser, als hij geen voorrang zou hebben verleend aan een presidentiele stoet en papieren van de RPG dan wel een kopie van het Country Report in zijn auto zouden zijn
gevonden door de autoriteiten, wordt gezien als potentiële couppleger. Ook de betrekkelijk eenvoudige wijze waarop eiser zou hebben kunnen ontsnappen en het feit dat hij na zijn ontsnapping naar zijn eigen huis zou zijn gegaan valt
niet te rijmen met de gestelde bijzondere negatieve persoonlijke aandacht van de autoriteiten voor eiser, als voortvluchtige verdachte van betrokkenheid bij een couppoging. Dat er in 1997 „iets aan de hand was“ in Guinee en dat er
in een bijlage bij de gronden van het beroepschrift melding is gemaakt van een couppoging begin 1997 door Belgen en Liberianen, doet daaraan niets af.
10. Eiser heeft gesteld dat het asielrelaas aannemelijk is omdat hij de juiste ligplaats van de gevangenis en het ziekenhuis heeft vermeld, wist met hoeveel gevangenen hij zat opgesloten en heeft gezegd dat hij heeft vastgezeten
met een aantal muiters. Hiermede is echter niet aannemelijk gemaakt dat eiser ook daadwerkelijk gevangen heeft gezeten en is verdacht van betrokkenheid bij een couppoging. De plaatsen waar de gevangenis en het ziekenhuis gelegen
zijn kan eiser ook uit anderen hoofde weten. Het genoemde aantal gevangen en ook de detentie van muiters is uit algemene bron kenbaar.
11. Dat eiser als potentiële couppleger op de tv zou zijn getoond, is niet aangetoond. Evenmin heeft eiser zijn individuele relaas anderszins geadstrueerd.
12. Dat eiser gegronde reden heeft vervolging in vluchtelingrechtelijke zin te vrezen is derhalve niet aannemelijk geworden.
13. Op grond van artikel 11, vijfde lid, van de Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, geweigerd worden op gronden aan het algemeen belang ontleend.
Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor
verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
14. Gesteld noch gebleken is dat met de aanwezigheid van eiser hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
15. Gelet op hetgeen bij de beoordeling van de asielaanvraag is overwogen, is niet aannemelijk, dat eiser bij gedwongen verwijdering naar Guinee een reëel risico loopt te worden blootgesteld aan een behandeling waartegen artikel 3
van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bescherming beoogt te bieden, zodat eiser aan die bepaling geen aanspraak op verlening van een vergunning tot verblijf zonder
beperkingen kan ontlenen.
16. Evenmin is aannemelijk dat sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard die eiser aanspraak geven op verlening van een vergunning tot verblijf.
17. Voor zover eiser thans voor het eerst in beroep stelt getraumatiseerd te zijn en medische stukken dienaangaande overlegt, merkt de rechtbank op dat gezien de ex-tunc toetsing in beroep, hiermede geen rekening kan worden
gehouden. Ook werpen de overgelegde medische stukken, waaronder de brief van de GGD-arts van 9 maart 1998 over littekens op de romp van eiser, geen ander licht op de boordeling van de aannemelijkheid van het asielrelaas. Littekens
bewijzen op zich niet waardoor deze zijn ontstaan.
18. Gezien het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen weigeren eiser een vergunning tot verblijf zonder beperkingen te verlenen.
19. Overigens is de rechtbank wel van oordeel dat uit de door eiser overgelegde medische stukken afgeleid kan worden dat er sprake is van ernstige gezondheidsproblemen bij eiser die niet door partijen genegeerd mogen worden.
20. Het beroep is derhalve ongegrond.
21. Op het voorblad bij de beschikking op bezwaar is ‘terugkeerinformatie’ opgenomen waarin onder meer staat vermeld dat ‘na ommekomst van de finale vertrektermijn alle opvangvoorzieningen worden beëindigd’. Eiser heeft ook
hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank is echter van oordeel dat dit slechts informatie betreft over het beleid van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en niet een op rechtsgevolgen gericht besluit als bedoeld in artikel
1:3 eerste lid van de Awb dan wel een ‘andere handeling’ in de zin van artikel 1a Vw. Bovendien merkt de rechtbank hierbij op dat de Staatssecretaris van Justitie niet het beslissingsbevoegde bestuursorgaan is in deze. Het beroep
voor zover gericht tegen de informatie met betrekking tot de opvangmogelijkheden na ommekomst van de finale vertrektermijn is derhalve niet-ontvankelijk.
22. Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
23. Voor zover namens eiser is verzocht om een kostenveroordeling van verweerder in de door eiser gemaakte kosten van een commerciële tolk overweegt de rechtbank als volgt. Gebleken is dat eiser slechts de Franse variant van het
Susu spreekt. Het tolkencentrum beschikt niet over een tolk die deze taal spreekt waardoor de gemachtigde van eiser genoodzaakt was, wilde eiser de zitting enigszins kunnen volgen, deze bij een commercieel bureau in te huren.
Op grond van artikel 8:75 Awb kan de rechtbank een partij veroordelen in de kosten van de andere partij. In het Besluit proceskosten bestuursrecht worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend
betrekking kan hebben. De gevraagde tolkkosten vallen niet onder de kosten genoemd in dit besluit. Verder van belang is dat de rechtbank alleen de kosten kan vergoeden indien de tolk op grond van artikel 8:60 van de Awb door de
rechtbank is opgeroepen. Daar is in deze zaak geen sprake van. Overigens is het ook niet gebruikelijk dat de vreemdelingenkamer tolken oproept. Evenmin zijn in de verdragen aanknopingspunten te vinden voor een dergelijke
kostenveroordeling. De rechtbank ziet derhalve geen mogelijkheden om verweerder in de gevraagde tolkkosten te veroordelen.
Uit het vorenstaande volgt dat er sprake is van een leemte in de regelgeving. Het ligt echter niet op de weg van de rechtbank om dit probleem op te lossen maar op de weg van de Minister van Justitie.
24. Voor zover namens eiser is verzocht - indien de kosten van bedoelde tolk niet kunnen worden meegenomen in een proceskostenveroordeling – om een schadevergoeding merkt de rechtbank op dat op grond van artikel 8:73 van de Awb
van een schadevergoeding slechts sprake kan zijn indien een beroep gegrond wordt verklaard. Hetgeen in deze zaak niet het geval is.
De Beslissing
De rechtbank verklaart:
het beroep, voor zover gericht tegen de informatie met betrekking tot de opvangmogelijkheden na ommekomst van de finale vertrektermijn, niet-ontvankelijk
het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2000 in tegenwoordigheid van mr. J.A.P. Bakker als griffier.
de griffier de rechter
Tegen deze uitspraak staat ingevolge artikel 33e van de Vreemdelingenwet geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden: