ECLI:NL:RBSGR:2000:AB0683
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.C.R. Derkx
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de rechtmatigheid van het binnentreden door opsporingsambtenaren in een woning zonder voorafgaande legitimatie
In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 19 oktober 2000 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming van een vreemdeling, hierna aangeduid als A, die in bewaring was gesteld. De vreemdeling, geboren in 1975 en van Turkse nationaliteit, was op 20 september 2000 in bewaring gesteld op basis van de Vreemdelingenwet. De rechtbank diende te beoordelen of de maatregel tot vrijheidsontneming rechtmatig was, met name in het licht van de omstandigheden waaronder de opsporingsambtenaren de woning binnentreden.
De rechtbank constateerde dat de opsporingsambtenaren zich voorafgaand aan het binnentreden in de woning niet hadden gelegitimeerd en dat de machtiging tot binnentreden niet was getoond aan de bewoonster. De rechtbank oordeelde echter dat de binnentreding gerechtvaardigd was, omdat deze plaatsvond ter aanhouding van een persoon die verdacht werd van een ernstig strafbaar feit. De bewoonster had de voordeur geopend en de opsporingsambtenaren waren met haar toestemming de woning binnengetreden, hoewel in het proces-verbaal stond dat er geen toestemming was gegeven. De rechtbank concludeerde dat de gang van zaken niet onrechtmatig was geweest.
De gemachtigde van de vreemdeling voerde aan dat de inbewaringstelling onrechtmatig was, omdat het paspoort van de vreemdeling al bekend was vóór zijn aanhouding. De rechtbank oordeelde echter dat het paspoort niet vóór de aanhouding was overhandigd en dat de inbewaringstelling op een juiste grondslag berustte. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing kan worden aangevochten bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.