ECLI:NL:RBSGR:2000:AB0649
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Uitzetting van vreemdeling volgens de Roosendaalmethode en de tijdelijke regeling witte illegalen
In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie om de aanvraag van de vreemdeling voor een vergunning tot verblijf op grond van de tijdelijke regeling witte illegalen niet in te willigen. De president van de rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 24 november 2000 uitspraak gedaan. De vreemdeling, geboren in 1951 en van Marokkaanse nationaliteit, was eerder in vreemdelingenbewaring gesteld en op 2 of 3 december 1992 met de zogenaamde Roosendaalmethode naar Frankrijk gebracht. De president overweegt dat de verwijdering van de vreemdeling in de referteperiode onder de vijfde voorwaarde van de tijdelijke regeling witte illegalen kan worden begrepen. Dit houdt in dat de vreemdeling in de periode van 1 januari 1992 tot de datum van zijn aanvraag niet mag zijn uitgezet. De president stelt vast dat de Hoge Raad in een arrest van 11 juni 1993 de Roosendaalmethode als onrechtmatig heeft gekwalificeerd, maar dat dit alleen betrekking had op de wijze van uitvoering van de uitzettingsbeslissing en niet op de beslissing zelf. De president concludeert dat de vreemdeling zich niet kan beroepen op de gewekte schijn van legaliteit, omdat hem duidelijk was gemaakt dat hij niet tot Nederland zou worden toegelaten. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen en het bezwaar wordt ongegrond verklaard. De president wijst erop dat de onrechtmatigheid van de Roosendaalmethode niet betekent dat de vreemdeling niet is uitgezet, en dat de beleidsregel in dit geval redelijk is.