ECLI:NL:RBSGR:2000:AB0375
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.Th. Drop
- Rechtspraak.nl
Toepassing van vrijheidsontneming bij vreemdelingen met twijfelachtige identiteitsdocumenten
In deze zaak gaat het om de vreemdeling A, die op 18 oktober 2000 in bewaring is gesteld op basis van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De vreemdeling had een Frans paspoort overgelegd bij het aanvragen van een sofi-nummer, maar er waren twijfels over de echtheid van dit document. De rechtbank heeft op 7 november 2000 de openbare behandeling van het beroep tegen de vrijheidsontneming gehouden, waarbij de vreemdeling werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. K.M. van Wijngaarden. De Staatssecretaris van Justitie werd vertegenwoordigd door mr. M.P. Bouma.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling door middel van valse papieren in het bezit is gekomen van het paspoort en dat hij derhalve niet beschikte over de Franse nationaliteit. De rechtbank oordeelt dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor rechtmatig zijn toegepast. Het is de betrokken autoriteit toegestaan om het paspoort te onderzoeken, ook zonder concrete aanwijzingen van onregelmatigheden. De inbewaringstelling van de vreemdeling is gerechtvaardigd, aangezien hij niet beschikte over een geldige verblijfsvergunning en er een ernstig vermoeden bestond dat hij zich aan uitzetting zou onttrekken.
De rechtbank concludeert dat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat en dat de verweerder voortvarend te werk gaat. De rechtbank wijst het beroep van de vreemdeling ongegrond en verklaart dat er geen grond is voor schadevergoeding. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open voor het beroep tegen de inbewaringstelling, maar er is wel hoger beroep mogelijk voor de beslissing op het verzoek om schadevergoeding.