ECLI:NL:RBSGR:2000:AB0334
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring en legitimatieplicht in vreemdelingenzaken
In deze zaak, behandeld door de rechtbank 's-Gravenhage op 4 december 2000, stond de vreemdeling, A, ook bekend als B, centraal, die op 6 november 2000 was aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Na haar aanhouding werd zij op 8 november 2000 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet. De vreemdeling stelde beroep in tegen de maatregel van bewaring en vroeg tevens om schadevergoeding. Tijdens de zitting voerde de vreemdeling aan dat haar aanhouding onrechtmatig was, omdat niet duidelijk was op basis waarvan de verbalisanten bevoegd waren om haar te verzoeken zich te legitimeren. De rechtbank oordeelde dat de verbalisanten, belast met toezicht op de naleving van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Amsterdam, bevoegd waren om de vreemdeling te verzoeken zich te legitimeren, zonder dat er een vermoeden van overtreding of illegaal verblijf nodig was. De rechtbank verwierp ook de stelling van de vreemdeling dat de aanhouding in strijd was met de Algemene wet op het binnentreden, en concludeerde dat de aanhouding rechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de bewaring niet in strijd was met de Vreemdelingenwet en dat de belangenafweging in dit geval niet ongerechtvaardigd was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding.