ECLI:NL:RBSGR:2000:AB0332
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring en uitzetting van vreemdeling met betrekking tot hoorplicht en rechtsbescherming
In deze zaak gaat het om de bewaring van een vreemdeling, geboren in Glasgow, die op 2 november 2000 in bewaring is gesteld na een aanhouding wegens overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening van Amsterdam. De vreemdeling heeft geen beroep ingesteld tegen zijn bewaring, maar op 29 november 2000 heeft de Staatssecretaris van Justitie de rechtbank geïnformeerd dat de vreemdeling al vier weken in bewaring verblijft. De rechtbank moet beoordelen of de bewaring rechtmatig is, vooral in het licht van de hoorplicht die voortvloeit uit de Vreemdelingenwet.
De rechtbank overweegt dat de belangen van de vreemdeling met elkaar in conflict zijn: enerzijds het belang dat de bewaring niet langer duurt dan strikt noodzakelijk, en anderzijds het recht om gehoord te worden over de rechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank stelt vast dat de enkele uitzetting van de vreemdeling vóórdat beroep is ingesteld, de bewaring niet onrechtmatig maakt. Echter, als er al beroep is ingesteld, moet de vreemdeling de kans krijgen om persoonlijk te worden gehoord.
In dit geval is de behandeling van de zaak gepland op 10.10 uur, terwijl de vlucht van de vreemdeling naar Engeland om 13.15 uur vertrok. De rechtbank concludeert dat de vreemdeling niet in de gelegenheid is gesteld om zijn recht om gehoord te worden uit te oefenen, omdat de uitzetting al was begonnen voordat hij zijn zaak kon presenteren. De rechtbank oordeelt dat de bewaring onrechtmatig is geweest van het moment dat de behandeling begon tot het tijdstip van de vlucht. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt de verweerder tot vergoeding van de proceskosten.