2.5 Eiser stelt zich op het volgende standpunt. Eiser is het oneens met de intrekking van de vvtv. Hij meent dat verweerder ten onrechte zijn persoonlijke omstandigheden (het behoren tot de bevolkingsgroep der Faily Koerden en
afkomstig zijn uit Baghdad) niet in de beoordeling bij de intrekking van de vvtv heeft betrokken.
Voorts meent eiser dat er geen sprake is van tegenstrijdigheden tussen het nader gehoor en hetgeen bij de ambtelijke commissie is verklaard. Er zijn wel verduidelijkingen.
De afkomst van eiser speelt wel degelijk een rol in het geheel en de stelling van verweerder dat eiser slechts wordt gezocht in verband met een getuigenis is veel te eenvoudig.
Voor zover verweerder tegenwerpt dat er geen sprake was van een acute vlucht-situatie, is eiser van mening dat hem niet mag worden tegengeworpen dat hij pas is vertrokken op het moment dat het niet anders meer kon.
Eiser is van mening dat hem geen vestigingsalternatief in Noord-Irak kan worden tegengeworpen, nu hij ook in Noord-Irak te vrezen heeft voor vervolging. Bovendien ligt Khaneqin in het door het centrale regime gecontroleerde gebied.
Verweerder heeft derhalve ten onrechte aangenomen dat het feit dat Khaneqin in het door de Iraakse autoriteiten gecontroleerde gebied ligt, niet leidt tot een ander oordeel.
De rechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Zwolle, heeft in de uitspraak van 18 november 1999 (Awb 98/6807) niet onaannemelijk geacht dat er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 Europees Verdrag voor de Rechten van
de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) voor Centraal-Irakezen die in het buitenland een vluchtelingenstatus hebben aangevraagd en moeten terugkeren naar Centraal-Irak. De rechtspraak in Duitsland neemt aan dat het enkele
indienen van een asielaanvraag in een westers land wellicht voldoende is voor erkenning als vluchteling.
Eiser verwijst voor de beantwoording van de vraag of er een binnenlands vestigingsalternatief is in Noord-Irak naar twee adviezen van het Deutsche Orient-Institut (DOI), waaraan in de Duitse jurisprudentie grote waarde is toegekend.
Het Verwaltungsgericht (VG) Oldenburg kwam in een uitspraak van 25 augustus 1999 op basis van het advies van 30 maart 1999 tot de conclusie dat 'jedoch zu der Erkenntnis gelangt, daß es früher oder später zu einer Rückgewinnung des
Gebietsgewalt im Nordirak durch den zentralirakischen Staat kommen werd'. Het VG oordeelt dat er hierom geen sprake kan zijn van een binnenlands vestigingsalternatief in Noord-Irak. Uit het advies van 21 mei 1999 blijkt dat 'Dabei
ist, das wird in dieser Stellungnahme deutlich, die entscheidende Frage, wie lange die Autonomié des kurdischen Gebiete von Saddam Hussein "akzeptiert" wird, schlechterdings nicht einzuschätzen'. Desondanks maakt het DOI een
differentiatie ten aanzien van de personen die zouden kunnen terugkeren naar Noord-Irak welke grotendeels overeen komt met die van de UNHCR, zoals is gebleken uit de brief van 15 juni 1999. Deze brief diende als uitgangspunt voor de
REK-Irak van 13 september 1999.
Het VG München oordeelt in een uitspraak van 11 oktober 1999 dat er tussen de KDP en het regime in Bagdad aanzienlijke banden bestaan. De KDP heeft dezelfde personen als tegenstander als het centrale regime, waaronder personen die
Centraal-Irak illegaal hebben verlaten.
Uit deze Duitse bronnen blijkt dat de feitelijke situatie anders is dan hetgeen de REK ten grondslag heeft gelegd aan haar oordeel in de uitspraak van 13 september 1999.
Eiser doet voorts een beroep op de Michigan Guidelines on the Internal Protection Alternative van april 1999, waarin onder meer staat dat 'return on internal protection grounds to a region controlled by a non-state entity should be
contemplated only where there is compelling evidence of that entity's ability to deliver durable protection'. In de Guidelines staan een aantal voorwaarden waaraan een binnenlands vestigingsalternatief moet voldoen: 'Thus, internal
protection reguires not only protection against the risk of persecution, but also the assimilation of the asylum-seeker with others in the site of internal protection for purposes of access to, for example, employment, public
welfare, and education'. Toepassing van deze Guidelines leidt tot twijfel over het bestaan van een binnenlands vestigingsalternatief voor Centraal-Irakezen in Noord-Irak.
Uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 15 april 1999 kan niet de conclusie worden getrokken dat er voor Centraal-Irakezen zonder banden in Noord-Irak geen noodsituatie ontstaat bij verwijdering naar
Noord-Irak.