ECLI:NL:RBSGR:2000:AB0213

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/3776
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Ollermann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van tewerkstellingsvergunningen na eerdere afwijzing en niet-behandeling van aanvragen

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 6 december 2000 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Algemene Directie voor de Arbeidsvoorziening. Eiseres, een bedrijf dat tewerkstellingsvergunningen had aangevraagd voor vier Poolse werknemers, had eerder in 1993 aanvragen ingediend die nooit in behandeling waren genomen. Ondanks dat de ontvangst van deze aanvragen door de verweerster aanvankelijk werd betwist, bleek uit de gedingstukken dat deze aanvragen wel degelijk waren ontvangen. Eiseres had in 1998 nieuwe aanvragen ingediend, waarop de verweerster afwijzend had beslist, met als argument dat er prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt beschikbaar was. Eiseres voerde aan dat er geen dergelijk aanbod was en dat verweerster niet had gemotiveerd waarom van het advies van de Arbeidsvoorziening was afgeweken.

De rechtbank oordeelde dat verweerster niet vrij stond om zonder deugdelijke onderbouwing van het advies af te wijken. De rechtbank stelde vast dat verweerster in strijd met het motiveringsbeginsel had gehandeld door de aanvragen niet te honoreren, ondanks de eerdere adviezen die de verlening van de vergunningen aanbeveelden. De rechtbank vond dat verweerster onvoldoende had aangetoond dat er prioriteitgenietend aanbod was en dat de afwijzing van de aanvragen niet gerechtvaardigd was.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verleende de gevraagde tewerkstellingsvergunningen aan eiseres. Tevens werd verweerster veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op f 1.420,-. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsbescherming van werkgevers die te maken hebben met de aanvraagprocedures voor tewerkstellingsvergunningen en benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om hun besluiten goed te motiveren.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 33a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 00/3776 VRWET
Inzake : A, gevestigd te B, eiseres, domicilie kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr. J.C. van der Tak, advocaat te Bergen op Zoom
tegen : de Algemene Directie voor de Arbeidsvoorziening, verweerster,
gemachtigde mr. W.F. Jacobson.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres heeft op 5 november 1998 vier tewerkstellingsvergunningen krachtens de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) aangevraagd ten behoeve van het verrichten van arbeid in de functie van "technisch specialist vulcaniseerinstallaties"
voor C, D, E en F, respectievelijk geboren op [...] 1957, [...] 1963, [...] 1955 en [...]1954 en allen van Poolse nationaliteit (hierna ook: de vreemdelingen).
Op deze aanvragen is, na een hoorzitting op 29 april 1999, op 24 juni 1999 afwijzend beslist. Daartegen is op 13 juli 1999 bezwaar gemaakt. Bezwaarde is in de gelegenheid gesteld te worden gehoord door de Adviescommissie Wav, doch
van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Op 18 november 1999 heeft de Adviescommissie Wav advies uitgebracht strekkende tot ongegrondverklaring van het bezwaar. Bij besluit van 29 december 1999 heeft verweerster het bezwaar
ongegrond verklaard.
2. Op 25 januari 2000 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerster heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in haar verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het
beroep.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 30 november 2000. Eiseres is aldaar verschenen bij gemachtigde. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Eiseres legt aan het onderhavige beroep ten grondslag dat ten behoeve van de vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning verleend dient te worden voor de functie van technisch specialist vulcaniseerinstallaties. Daartoe heeft zij
onder meer aangevoerd dat vaststaat dat er geen prioriteitgenietend aanbod voor deze functie aanwezig is. In dit verband heeft zij allereerst verwezen naar de op 23 februari 1999 uitgebrachte adviezen van de Regionaal Directeur voor
de Arbeidsvoorziening om de aanvragen te verlenen. In deze adviezen wordt uitgegaan van het ontbreken van prioriteitgenietend aanbod en wordt verweerster, onder verwijzing naar na te noemen voorgeschiedenis, de verlening een
tewerkstellingsvergunning in overweging gegeven. Eiseres is van oordeel dat verweerster niet heeft gemotiveerd waarom van dit advies is afgeweken.
Eiseres voert voorts aan dat al het mogelijke is gedaan om in de vacatures te voorzien. Zij heeft deze vacatures gemeld bij het arbeidsbureau en bij uitzendbureaus en heeft nationaal en internationaal geadverteerd. Eiseres heeft ook
geen beletselen opgeworpen die aan de toegang tot prioriteitgenietend aanbod in de weg stonden. Eiseres is van oordeel dat haar ten onrechte wordt tegengeworpen te weinig inspanningen te hebben verricht terwijl verweerster
daarentegen uiterst slordig met de belangen van eiseres is omgegaan. In dit kader heeft eiseres medegedeeld dat zij sinds 1992 contacten met het Arbeidsbureau heeft gehad teneinde een werkvergunning voor bij haar bedrijf
tewerkgestelde polen te verkrijgen. Op 14 september 1993 is een schriftelijk aanvraag voor tewerkstellingsvergunningen verzonden, waarop geen reactie is gekomen. Eiseres heeft op 23 oktober 1997 bij het Arbeidsbureau (nogmaals)
een vacaturemelding gedaan en daarbij verwezen naar vorenbedoelde aanvragen uit 1993. Arbeidsvoorziening heeft hierop gereageerd met de mededeling dat intern onderzoek geen bevestiging heeft opgeleverd omtrent de ontvangst van de
brief uit 1993. Later is echter gebleken dat deze aanvraag op 15 september 1993 wel degelijk door het Arbeidsbureau is ontvangen.
3. De aanvragen om een tewerkstellingsvergunning zijn afgewezen op de grond dat niet is aangetoond dat door de werkgever voldoende inspanningen zijn verricht om de arbeidsplaatsen te vervullen door prioriteitgenietend aanbod. Voorts
is verweerster van oordeel dat zowel in de taaleis (de kennis van de Russische, Poolse en Duitse taal is als functie-eis gesteld) als het veelvuldig in het buitenland vertoeven zonder dat daar een (bijvoorbeeld financiële)
compensatie tegenover staat een beletsel is gelegen voor de vervulling van de arbeidsplaatsen door prioriteitgenietend aanbod.
4. De rechtbank overweegt het navolgende.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, Wav wordt een tewerkstellingsvergunning geweigerd, indien voor de betreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt beschikbaar is.
Ingevolge artikel 9, aanhef en onder a en b, Wav kan een tewerkstellingsvergunning worden geweigerd indien de werkgever niet kan aantonen voldoende inspanningen te hebben gepleegd de betreffende arbeidsplaats door
prioriteitgenietend op de arbeidsmarkt beschikbaar aanbod te vervullen en indien er in de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen of arbeidsomstandigheden beletselen zijn gelegen voor de vervulling van de arbeidsplaats door
prioriteitgenietend aanbod.
Op grond van artikel 2 van de CBA-regeling Wav dient de werkgever bij moeilijk vervulbare functies des te langer voor de indiening van de aanvraag en vaker inspanningen te verrichten om prioriteitgenietend aanbod te werven.
5. Gebleken is dat eiseres in de onderhavige procedure van meet af aan onweersproken heeft aangevoerd dat in 1993 voor dezelfde personen en met dezelfde motivering aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning zijn ingediend waarop
nimmer is beslist. Verweerster heeft blijkens de gedingstukken de ontvangst van deze aanvragen aanvankelijk met nadruk betwist, doch door de inspanningen van de gemachtigde van eiseres zijn bedoelde aanvragen, met daarop het
ontvangststempel van verweerster, alsnog uit het door verweerster beheerde dossier tevoorschijn gekomen. De rechtbank kan gelet op deze - ter zitting niet betwiste - toedracht niet anders oordelen dan dat verweerster onder de
verdenking staat bewust en tegen beter weten in de binnenkomst van meerbedoelde aanvragen te hebben ontkend. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerster desgevraagd verklaard dat op deze in september 1993 ingekomen aanvragen
nog immer niet is beslist en dat die aanvragen om onbekende redenen zelfs niet in behandeling zijn genomen. Verweerster heeft, naar is gebleken, zelfs geen reden gezien om, nadat de gemachtigde van eiseres op deze onbegrijpelijke
gang van zaken had gewezen, haar verontschuldigingen aan te bieden.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit een houding een bestuursorgaan onwaardig.
Gelet op de voorgeschiedenis van de thans herhaalde aanvraag lag het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerster om haar klaarblijkelijk standpunt, dat prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt aanwezig is,
deugdelijk te onderbouwen. Gelet op het tijdsverloop sedert de eerste aanvragen heeft het verweerster bepaaldelijk niet aan gelegenheid ontbroken het hiertoe vereiste onderzoek te doen. De met het advies van 23 februari 1999
strijdige conclusie, dat prioriteitgenietend aanbod aanwezig is, heeft naar het oordeel van de rechtbank noch in de primaire beslissing, noch bij de bestuurlijke heroverweging, noch in het verweerschrift een toereikende onderbouwing
gekregen. Niet van belang ontbloot is voorts dat eiseres onweersproken heeft gesteld dat zij in de door haar over de aanvragen met verweersters organisatie gevoerde (telefonische) gesprekken in de waan is gelaten dat in de bewuste
aanvragen zou worden bewilligd. Bij deze stand van zaken stond het verweerster niet vrij, zonder in strijd te komen met het motiveringsbeginsel en het fair play beginsel, af te wijken van het advies van de Regionaal Directeur voor
de Arbeidsvoorziening Midden en West Brabant.
De rechtbank overweegt voorts nog dat, daargelaten dat eiseres gemotiveerd de toepassing van artikel 9, aanhef en onder b heeft bestreden, verweerster reeds in de zeer uitzonderlijke omstandigheden van het concrete geval in
redelijkheid aanleiding had behoren te zien van de in dit voorschrift neergelegde - facultatieve - weigeringsgrond geen gebruik te maken.
Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit vatbaar voor vernietiging. De rechtbank acht bovendien termen aanwezig om met toepassing van het vierde lid van artikel 8:72 Awb op een wijze als hieronder aangegeven zelf in
de zaak te voorzien.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerster met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft
moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1.420,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van f
710,- en wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2. bepaalt dat haar uitspraak voor dat besluit in de plaats treedt;
3. herroept het primaire besluit;
4. verklaart het bezwaar alsnog gegrond;
5. verleent aan eiseres de gevraagde tewerkstellingsvergunningen;
6. veroordeelt verweerster in de proceskosten ad f 1.420,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (de Algemene Directie voor de Arbeidsvoorziening) als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;
7. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiseres betaalde griffierecht ad f 450,- vergoedt.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. H. Ollermann en in het openbaar uitgesproken op
6 december 2000, in tegenwoordigheid van C.A.Y. Morison-Libourel, griffier.
afschrift verzonden op: