3. Verzoekers menen dat klemmende redenen van humanitaire aard tot toelating nopen.
Daarbij beroepen zij zich op de tijdelijke regeling witte illegalen. Niet is in geschil dat niet aan de voorwaarden van het beleid is voldaan.
Ten aanzien van het sofi-nummervereiste is evenwel opgemerkt dat, gelet op de voorgeschiedenis van TBV 1999/23, de in dit beleid opgenomen voorwaarden voor het vragen van advies overeen zouden moeten stemmen met de criteria bij de
besluitvorming ten aanzien van de hongerstakers in de Agneskerk, zoals geformuleerd in de brief van verweerder van 1 februari 1999 gericht aan de Tweede Kamer. Het bezit van een sofi-nummer is geen criterium dat is gehanteerd bij de
besluitvorming inzake die hongerstakers. Bovendien betreft het een louter formeel criterium. In het besluit en in andere stukken ontbreekt een toelichting op het belang van dit criterium. Verzoekers beroepen zich tevens op het
gelijkheidsbeginsel inzake "de zaak Cohen". In deze zaak heeft verweerder geoordeeld dat er was voldaan aan de voorwaarden van de tijdelijke regeling hoewel het sofi-nummer eerst veel later dan 1 januari 1992 was toegekend. Voorts
heeft ook de Minister van Financiën te kennen gegeven dat de voorwaarde van het bezit van een sofi-nummer niet in alle gevallen op zijn plaats is.
Ten aanzien van het woonplaatsvereiste is opgemerkt dat, nu verweerder het beleid voert dat eenmaal per jaar sprake mag zijn van een verblijfsgat van drie maanden, verweerder dient toe te lichten waarom een verblijfsgat van slechts
45 dagen aan het begin van de referteperiode niet wordt geaccepteerd.
Verweerder dient gebruik te maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid nu aan de ratio van het beleid is voldaan. De ratio van het beleid is om in gevallen waarin het gaat om een combinatie van bijzondere factoren die er - in
onderlinge samenhang bezien - toe leiden dat de toepassing van het beleid in het concrete geval getuigt van een onbedoelde bijzondere hardheid, toch in het verblijf van de vreemdeling te berusten.
In het besluit is in het kader van de vraag of sprake is van overige klemmende redenen van humanitaire aard een andere, zwaardere, maatstaf gehanteerd dan in de brief van 1 februari 1999 is verwoord. Bovendien heeft verweerder geen
onderzoek verricht of bij de burgemeesterscommissie advies ingewonnen naar de mate van inburgering en ander humanitaire omstandigheden.
Verzoeker verblijft al acht jaar in Nederland en is in verregaande mate geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Verzoeker heeft altijd in zijn eigen onderhoud en in dat van verzoekster voorzien. Daarnaast heeft hij door zijn
arbeid een bijdrage geleverd aan de Nederlandse economie. Verzoeker heeft Nederlandse taalles gevolgd en spreekt uitstekend Nederlands. De banden met Turkije zijn afgezwakt tot niet meer dan formele.
Daar komt bij dat verzoekster sedert september 1993 vijf miskramen heeft gehad. Verzoekers staan thans op de lijst voor een IVF-behandeling. Verzoekers zouden deze behandeling in Turkije niet kunnen betalen. Wanneer zij naar Turkije
zouden moeten terugkeren is daarmee hun laatste kans op het krijgen van een kind verkeken. Verweerder is hier in de bestreden beschikking niet op ingegaan. Voorts is geen aandacht besteed aan het feit dat verzoeker bij terugkeer
naar Turkije van de grond af aan een arbeidspositie en een sociaal netwerk moet opbouwen. Verzoeker heeft diverse bescheiden overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat hij is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving.
Gelet op het bepaalde in artikel 32, tweede lid Vw juncto A6/4.2.2.2 sub b van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994 diende een vertrektermijn van vier in plaats van twee weken te worden gegeven en diende aan de hand van het
bezwaarschrift te worden bepaald of uitzetting achterwege moet blijven. In dit kader is een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel met betrekking tot twee beschikkingen van verweerder van 12 mei 2000 en 27 juni 2000.
De beslissing om geen schorsende werking te verlenen brengt mee dat verweerder reeds ten tijde van de beslissing voornemens was om op een eventueel bezwaarschrift te beslissen zonder te horen. In het besluit is echter niet
gemotiveerd waarom van het horen wordt afgezien hetgeen mede gelet op artikel 7:12, eerste lid, Awb in strijd is met artikel 3:46 Awb.
De beslissing om niet te horen is onder de gegeven omstandigheden in strijd met de artikelen 32, tweede lid, Vw, 7:2 Awb en 7:3 Awb.
Het besluit berust op een onvoldoende draagkrachtige motivering. Dat de bezwaren geen doel kunnen treffen is derhalve niet aan de orde. Verzoekers wensen te worden gehoord.