ECLI:NL:RBSGR:2000:AB0112
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Rechtsgeldigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding na uitzetting van vreemdeling naar China
In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de bewaring van een vreemdeling, die op 6 augustus 2000 in bewaring is gesteld op basis van de Vreemdelingenwet. De vreemdeling heeft op 25 augustus 2000 zijn asielverzoek ingetrokken, waarna hij op 3 oktober 2000 is uitgezet naar China. De gemachtigde van de vreemdeling heeft een verzoek om schadevergoeding ingediend, omdat hij van mening is dat de voortduring van de bewaring onrechtmatig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling zijn asielverzoek op eigen initiatief heeft ingetrokken en dat de uitzetting door de autoriteiten van China op een correcte wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen grond is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om schadevergoeding, omdat zij niet gerechtigd is om een machtiging van de advocaat te verlangen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de voortzetting van de bewaring niet in strijd was met de Vreemdelingenwet en niet ongerechtvaardigd was. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen proceskosten aan de andere partij kunnen worden opgelegd, omdat er geen omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open voor het beroep tegen de bewaring, maar wel hoger beroep voor het verzoek om schadevergoeding.