ECLI:NL:RBSGR:2000:AB0111

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/67974
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Ollermann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 13 november 2000 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de vreemdeling A, die in bewaring was gesteld door de Staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling, die beweert Soedanese nationaliteit te hebben, werd op 26 oktober 2000 in bewaring genomen op basis van vermoedens van manifest bedrog in zijn asielprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de vreemdeling tijdens de gehoren niet voldoende onderbouwd zijn om te concluderen dat er daadwerkelijk sprake is van bedrog. De rechtbank oordeelt dat de conclusie van verweerder, dat de vreemdeling een taal spreekt die lijkt op de EDO-taal uit Nigeria, niet is onderbouwd met een taalanalyse of bevestiging door een tolk. Hierdoor is de kwalificatie van manifest bedrog niet gerechtvaardigd.

De rechtbank concludeert dat de bewaring van de vreemdeling vanaf het begin onrechtmatig was. Het beroep van de vreemdeling is gegrond verklaard, en de rechtbank heeft de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming bevolen. Daarnaast is de rechtbank van mening dat er voldoende gronden zijn om een schadevergoeding toe te kennen, maar heeft deze gematigd tot f 50,- per dag, resulterend in een totaal van f 800,- voor de 16 dagen dat de vreemdeling onterecht in bewaring was. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op f 1420,-. De uitspraak biedt de vreemdeling de mogelijkheid om hoger beroep aan te tekenen tegen de beslissing over de schadevergoeding.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 34a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 00/67974 VRWET
Inzake : A, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. drs E.W.B. van Twist, advocaat te Dordrecht
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. C.A.E. Wijnker, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling stelt te zijn geboren op [...] 1980 en de Soedanese nationaliteit te hebben.
Op 26 oktober 2000 is de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet (Vw). Op 1 november 2000 heeft verweerder de vreemdeling vervolgens met
toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in bewaring gesteld.
2. Op 27 oktober 2000 heeft de vreemdeling tegen de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 9 november 2000. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Ter beoordeling staat of de toepassing of tenuitvoerlegging van de onder-
havige maatregel tot vrijheidsontneming in strijd is met de Vreemdelingenwet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2. Blijkens het proces-verbaal van de staandehouding is de vreemdeling op 26 oktober 2000 staandegehouden op grond van concrete aanwijzingen over manifest bedrog bij zijn asielprocedure. Er zouden sterke vermoedens bestaan dat de
vreemdeling niet afkomstig is uit Soedan, doch uit Nigeria.
3. Namens de vreemdeling wordt ontkend dat hij uit Nigeria afkomstig is, dan wel anderszins onjuiste informatie zou hebben verstrekt. De inbewaringstelling mist daardoor elke grond, aldus de vreemdeling.
4. Verweerder heeft gesteld dat de vreemdeling terzake van zijn asielverzoek zeer uitgebreid is gehoord. Uit het eerste gehoor en het nadere gehoor op 26 oktober 2000 blijkt naar de mening van verweerder duidelijk dat de vreemdeling
niet de waarheid heeft gesproken. Met name komt dit naar voren uit de door de vreemdeling geschetste geografische omgeving van zijn woonplaats en land, de reisroute die de vreemdeling zegt te hebben afgelegd en de woordenlijst die
aan de vreemdeling is voorgelegd.
5. De rechtbank overweegt dat uit de stukken is gebleken dat verweerder na ommekomst van het nadere gehoor op 26 oktober 2000 en voorafgaand aan het nemen van zijn beslissing op het asielverzoek van de vreemdeling is overgegaan tot
het in bewaring nemen van de vreemdeling op grond van manifest bedrog. Hoewel de verklaringen die door de vreemdeling bij de gehoren zijn afgelegd voedsel geven aan de veronderstelling dat het asielrelaas niet geloofwaardig is, is
er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grond om tot de conclusie te komen dat sprake zou zijn van manifest bedrog. Verweerder meent dat uit de antwoorden die de vreemdeling met name bij de aan hem voorgelegde woordenlijst
heeft gegeven is gebleken dat de taal die de vreemdeling spreekt grote gelijkenis vertoont met de EDO-taal die in Nigeria wordt gesproken. De rechtbank constateert evenwel dat verweerder tot deze conclusie gekomen zonder dat dit
wordt onderbouwd door een taalanalyse en dat deze conclusie evenmin door een tolk is bevestigd. Ter zitting is voorts gebleken dat verweerder er weliswaar van uitgaat dat de vreemdeling onjuiste informatie heeft gegeven, maar dat
dit ook voor verweerder niet voor 100% zeker is. Een en ander moet tot de slotsom leiden dat de kwalificatie "manifest bedrog" in dit geval misplaatst is, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat onomstotelijk vast staat dat de
vreemdeling bedrog heeft gepleegd, zijnde een voorwaarde die de term "manifest" zonder meer veronderstelt.
6. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bewaring van de vreemdeling van de aanvang af, derhalve vanaf 26 oktober 2000, onrechtmatig was. Het beroep is derhalve gegrond en de bewaring dient te worden
opgeheven met ingang van heden.
Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de hoogte van de schadevergoeding te matigen tot een bedrag van f 50,- per dag. Zij overweegt in dit
verband dat er voldoende aanwijzingen zijn om te concluderen dat de vreemdeling niet co“peratief is geweest bij het gehoor van verweerder en dat deze weigerachtige houding zich heeft voortgezet, nu door toedoen van de vreemdeling de
geplande presentatie bij de Soedanese autoriteiten geen doorgang heeft kunnen vinden.
De schadevergoeding bedraagt derhalve 16 x f 50,- = f 800,-.
7. De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet
van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1420,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt f 710,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de
vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage:
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming;
3. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe, groot f 800,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft de beslissing op een verzoek om schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de
vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te
's-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr. H. Ollermann en uitgesproken in het openbaar op 13 november 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.
afschrift verzonden op: