ECLI:NL:RBSGR:2000:AB0075

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/70140
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling na fatale termijn voor laissez-passer

In deze zaak gaat het om de onrechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling, die op 31 maart 2000 in bewaring was gesteld op basis van de Vreemdelingenwet. De rechtbank had eerder, op 19 oktober 2000, geoordeeld dat de bewaring opgeheven moest worden indien er uiterlijk op 9 november 2000 geen laissez-passer was verstrekt. Echter, de Nigeriaanse autoriteiten verstrekten de laissez-passer pas op 10 oktober 2000, wat leidde tot een poging om de vreemdeling op 13 november 2000 uit te zetten, die door zijn tegenwerking niet slaagde. De rechtbank concludeert dat de overschrijding van de fatale termijn door de verweerder in strijd was met haar eerdere uitspraak. De rechtbank oordeelt dat de bewaring van de vreemdeling vanaf 10 november 2000 onrechtmatig was, en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank kent de vreemdeling een schadevergoeding toe van f. 1350,- voor de onrechtmatige bewaring en veroordeelt de verweerder in de proceskosten van f. 1420,-. De uitspraak is gedaan door de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage en is openbaar uitgesproken op 5 december 2000.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 34a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 00/70140 VRWET
Inzake : A, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. A.J. van Duijne Strobosch, advocaat te Den Haag
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. H.H.R. Bruggeman, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling stelt te zijn geboren op [...] 1976 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
Op 31 maart 2000 is de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet (Vw).
2. Bij uitspraak van 19 oktober 2000 heeft deze rechtbank laatstelijk het beroep inzake opheffing van de bewaring ongegrond verklaard.
Op 10 november 2000 heeft de vreemdeling opnieuw tegen de vrijheidsbenemende maatregel beroep ingesteld en tevens verzocht om schadevergoeding.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 28 november 2000. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de bewaring als zodanig reeds - in rechte onaantastbaar - is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 12 april 2000. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of
verdere voortzetting van de bewaring, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is.
2. De rechtbank verwijst allereerst naar haar uitspraak van 19 oktober 2000. Daarin heeft zij geoordeeld dat verweerder voldoende voortvarend handelt en dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Er zal
spoedig een laissez-passer door de Nigeriaanse autortiteiten worden afgegeven, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank afgewacht dient te worden. Voorts heeft de rechtbank in die uitspraak geoordeeld dat zij er vanuit gaat dat
door verweerder de bewaring wordt opgeheven indien uiterlijk op 9 november 2000 nog geen laissez-passer is verstrekt.
3. Uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank echter afgeleid dat niet op 9 oktober 2000, doch op 10 oktober 2000 een laissez-passer is afgegeven door de Nigeriaanse autoriteiten. Op 13 november 2000
is een poging ondernomen de vreemdeling uit te zetten naar Nigeria, hetgeen door de tegenwerking van de vreemdeling niet is gelukt. De vreemdeling zal thans onder begeleiding van een escorte op
30 november 2000 worden uitgezet.
Namens verweerder is ter zitting medegedeeld dat de Nigeriaanse autoriteiten op 9 november 2000 een laissez-passer hadden toegezegd. De laissez-passer kon echter pas daadwerkelijk op 10 november 2000 worden verstrekt aangezien de
Nigeriaanse autoriteiten eerste de vluchtgegevens van de vreemdeling wenste te vernemen.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
Allereerst overweegt de rechtbank dat de in de uitspraak van 19 oktober 2000 genoemde termijn een fatale termijn is, hetgeen door de gemachtigde van verweerder ter zitting is erkend. Door die termijn te overschrijden heeft
verweerder in strijd gehandeld met de uitspraak van de rechtbank van 19 oktober 2000. Gebleken is dat verweerder pas op 9 november 2000 voor het eerst na de uitspraak van 19 oktober 2000 contact heeft opgenomen met de Nigeriaanse
autoriteiten. De rechtbank acht dit onbegrijpelijk laat, te meer nu namens verweerder naar voren is gebracht dat in het algemeen, nadat door de Nigeriaanse autoriteiten een toezegging is gedaan dat een laissez-passer zal worden
afgegeven, binnen één à twee weken daadwerkelijk een laissez-passer wordt afgegeven. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen om na twee weken contact op de te nemen met de Nigeriaanse autoriteiten en te informeren naar de
voortgang van de procedure.
Verweerder heeft echter na ommekomst van die periode hiertoe geen aanleiding gezien. Dit klemt te meer nu de rechtbank een als fataal aan te merken termijn heeft gesteld.
Dat de overschrijding van de termijn slechts één dag betreft, doet aan het vorenstaande niets af. Door pas op 9 november 2000 contact op te nemen met de Nigeriaanse autoriteiten, heeft verweerder immers zelf een overschrijding van
de fatale termijn geriskeerd.
5. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bewaring van de vreemdeling vanaf 10 november 2000 onrechtmatig was. Het beroep is derhalve gegrond en de bewaring dient te worden opgeheven met ingang van heden.
6. Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 18 dagen onrechtmatige bewaring.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen ziet de rechtbank wel aanleiding de schadevergoeding te matigen tot een totaalbedrag van: f. 1350,- (9 x f 150,-).
7. De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet
van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1420,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt f 710,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de
vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage:
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming;
3. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe, groot f. 1350,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f. 1420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft de beslissing op een verzoek om schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de
vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te
's-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens en uitgesproken in het openbaar op 5 december 2000 in tegenwoordigheid van de griffier S.J.W. Stort.
afschrift verzonden op: