ECLI:NL:RBSGR:2000:AB0065
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening voor Somaliër en Iraakse echtpaar in asielprocedure
In deze zaak hebben verzoekers, een Somaliër en een Iraakse, gezamenlijk asiel aangevraagd in Nederland. De president van de Rechtbank 's-Gravenhage heeft op 30 november 2000 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoekers, gehuwd en verblijvende in Nederland, hebben geen recht op een A- of C-status en hun aanvragen voor een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) zijn door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgewezen. De president overweegt dat de IND onvoldoende heeft onderzocht of de verzoekers daadwerkelijk risico lopen op vervolging in hun landen van herkomst, Somalië en Irak. De president stelt dat de IND moet nagaan of er een reëel verblijfsalternatief beschikbaar is voor de verzoekers in Noord-Irak, waar de man eerder verbleef. De president is van mening dat de IND niet overtuigend heeft aangetoond dat de man geen kans heeft op wedertoelating tot Noord-Irak. Tevens wordt in de overwegingen het belang van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) benadrukt, dat de familiebanden tussen de verzoekers in acht moet nemen. Uiteindelijk wordt het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de verzoekers niet uit Nederland mogen worden verwijderd totdat er op hun bezwaar is beslist. De president veroordeelt de IND in de proceskosten van de verzoekers, die zijn vastgesteld op ƒ 1.420,-.