ECLI:NL:RBSGR:2000:AB0060
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- C. Lely - van Goch
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Sudanese eisers met lidmaatschap van de Umma-partij en vervolging door autoriteiten
In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van twee Sudanese eisers, A en B, die lid zijn van de Umma-partij. Eiser A heeft sinds 1986 diverse activiteiten voor deze partij verricht en heeft zich kritisch uitgelaten over het Sudanese onderwijsbestel. De rechtbank heeft op 19 december 2000 uitspraak gedaan in de bodemzaak, waarbij het beroep van eisers gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het asielrelaas van eisers voldoende consistent en geloofwaardig was. Eiser A heeft gedetailleerde verklaringen afgelegd en documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn relaas, waaruit blijkt dat hij in de negatieve belangstelling van de Sudanese autoriteiten staat. De rechtbank verwijst naar een ambtsbericht van 23 december 1999 en werkinstructie 147, die bevestigen dat politieke tegenstanders in Sudan niet veilig zijn en dat zij bij terugkeer gegronde vrees voor vervolging hebben.
De rechtbank oordeelt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij persoonlijk in een negatief daglicht staan bij de Sudanese autoriteiten, maar komt tot de conclusie dat de activiteiten van eiser A, zijn lidmaatschap van de Umma-partij en zijn kritiek op het onderwijsbeleid hem in de negatieve belangstelling hebben gebracht. De rechtbank vernietigt de bestreden beschikkingen van de staatssecretaris van Justitie en draagt deze op nieuwe beschikkingen te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht aan eisers dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. B.J.M. Vermulst.