ECLI:NL:RBSGR:2000:AB0052

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/08348 MAWKLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van buitengewoon verlof aan een militair in verband met dienstbelang en werkachterstand

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 21 maart 2000 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een militair van de Koninklijke Luchtmacht, en de Commandant Korps Luchtmachtstaven. Eiser had op 2 april 1999 buitengewoon verlof aangevraagd om een vergadering van zijn ambtenarenorganisatie bij te wonen, maar deze aanvraag werd door verweerder afgewezen. Eiser had wel vakantieverlof op dezelfde datum gekregen. Na een hoorzitting op 5 juli 1999, waarin het Adviesorgaan Bestuursrechtelijke Geschillen adviseerde om het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren, werd dit advies opgevolgd door verweerder. Eiser ging hiertegen in beroep bij de rechtbank.

De rechtbank overwoog dat buitengewoon verlof alleen kan worden verleend als de belangen van de dienst zich daar niet tegen verzetten. De rechtbank concludeerde dat de werkachterstand bij de werkzaamheden van eiser een dienstbelang vormde dat zich verzette tegen het verlenen van buitengewoon verlof. De rechtbank oordeelde dat verweerder de Regeling niet onjuist had toegepast en dat de afweging tussen het dienstbelang en het persoonlijke belang van eiser redelijk was. De rechtbank vond het niet onjuist dat verweerder het dienstbelang boven het verzoek om buitengewoon verlof had laten prevaleren.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Er waren geen omstandigheden die aanleiding gaven om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. Tegen deze uitspraak staat voor partijen binnen zes weken hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, behoudens de bepalingen in de Awb.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
Sector Bestuursrecht
Tweede kamer Enkelvoudig
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: AWB 99/08348 MAWKLU
Inzake [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen de Commandant Korps Luchtmachtstaven van de Koninklijke Luchtmacht te 's-Gravenhage, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit.
Het besluit van verweerder van 3 augustus 1999, kenmerk K 1999007569.
2. Zitting.
Datum: 17 februari 2000.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. H.J.G. Dudink.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. A.H. Beijer.
3. Feiten.
Eiser is sinds 15 juni 1998 [rang] der Koninklijke Luchtmacht en werkzaam als [functie]. Eiser is voorts raadslid bij de [ambtenarenorganisatie] Op 2 april 1999 heeft eiser buitengewoon verlof aangevraagd om op 15 april 1999 een vergadering van de [ambtenarenorganisatie] bij te wonen. Deze aanvraag is door verweerder afgewezen. Het vervolgens door eiser aangevraagde vakantieverlof op 15 april 1999 is door verweerder wel gehonoreerd.
Eisers bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor buitengewoon verlof is, nadat hij op 5 juli 1999 daarover was gehoord door het Adviesorgaan Bestuursrechtelijke Geschillen van verweerder, conform het advies van dat orgaan, bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit heeft eiser bij beroepschrift van 10 september 1999 beroep aangetekend bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, gedateerd 29 oktober 1999.
4. Bewijsmiddelen.
De gedingstukken en het verhandelde ter zitting.
5. Motivering.
De rechtbank staat voor de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden beoordeeld of verweerder op goede gronden heeft kunnen besluiten om eiser niet het gevraagde buitengewoon verlof te verlenen.
Op grond van artikel 63, tweede lid, van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR) wordt verlof op aanvraag, onder vermelding van de redenen, niet verleend voor zover de belangen van de dienst dit, naar het oordeel van degene die bevoegd is het verlof te verlenen, vorderen.
Op grond van op grond van artikel 85, eerste lid, onder c van het AMAR wordt aan de militair op zijn aanvraag buitengewoon verlof met behoud van militaire inkomsten verleend voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van verenigingen van militairen, die aangesloten zijn bij een tot het overleg toegelaten centrale van overheidspersoneel als bedoeld in artikel 4 van het Besluit georganiseerd overleg sector Defensie, zulks volgens bij ministeriele regeling te stellen regels. Deze zijn vastgesteld in de Regeling buitengewoon verlof verenigingsactiviteiten (MP 31-108/1130), hierna de Regeling.
In artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de Regeling is bepaald dat tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, de militair jaarlijks ten hoogste vijftien dagen buitengewoon verlof met behoud van militaire inkomsten wordt verleend voor het bijwonen van vergaderingen van statutaire organen van verenigingen, van een centrale, of van internationale (militaire) ambtenarenorganisaties, mits de militair hieraan deelneemt als bestuurslid van een vereniging, als bestuurslid van een onderdeel daarvan of als afgevaardigde, voorzover het betreft vergaderingen van die vereniging.
Eiser stelt - kort samengevat - dat de bestreden beslissing in strijd is met de regels omtrent het recht op verlof en buitengewoon verlof in en op grond van het AMAR. Hij betoogt in dat verband dat verweerder hem ten onrechte het gevraagde buitengewoon verlof heeft geweigerd, nu er geen sprake kon zijn van een dienstbelang dat zich daartegen verzette omdat het immers wel mogelijk bleek te zijn eiser vakantieverlof te geven. Eiser meent voorts dat de beslissing in strijd is met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Hij noemt in dat verband het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het rechtzekerheidsbeginsel, en het verbod van détournement de pouvoir.
Verweerder stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat er een zwaarwegend dienstbelang bestond dat zich verzette tegen het verlenen van buitengewoon verlof. Dit zwaarwegend dienstbelang was gelegen in onderbezetting en een werkachterstand bij het [dienstonderdeel] ten tijde van het door eiser gewenste buitengewoon verlof. Deze achterstand was volgens verweerder echter niet voldoende zwaarwegend om eiser ook vakantieverlof te weigeren. Verweerder heeft er in dat verband in zijn verweerschrift op gewezen dat door het verlenen van buitengewoon verlof eiser naast zijn gewone vakantieverlof nog een extra werkdag afwezig zou zijn, hetgeen de grote werkachterstand nog verder zou doen oplopen. Ook is volgens verweerder het dienstbelang gebaat bij het opnemen van het toegekende vakantieverlof, zodat het dienstbelang niet licht zal vorderen dat het verlof niet wordt verleend. Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat aanvragen om buitengewoon verlof van geval tot geval worden bekeken en dat eiser in een aantal andere gevallen, die zich niet voordeden in de periode rond april 1999, desgevraagd wel buitengewoon verlof is verleend.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van het bepaalde in de Regeling wordt buitengewoon verlof door verweerder verleend tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten. De rechtbank is van oordeel dat een werkachterstand, die zich voordoet bij de werkzaamheden waarvoor de aanvrager verantwoordelijkheid draagt, een dienstbelang kan zijn dat zich verzet tegen het verlenen van buitengewoon verlof. Niet is gebleken dat verweerder de Regeling onjuist heeft toegepast door te oordelen dat het dienstbelang zich verzette tegen het verlenen van buitengewoon verlof aan eiser op 15 april 1999. Evenmin is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij afweging van het dienstbelang en eisers persoonlijke belang de grenzen van de redelijkheid te buiten is gegaan. De rechtbank acht het niet onjuist dat verweerder het dienstbelang bij het niet verder laten oplopen van de werkachterstand heeft laten prevaleren boven eisers belang bij buitengewoon verlof om een vergadering bij te wonen.
Het feit dat dezelfde werkachterstand niet met toepassing van artikel 63, tweede lid, van het AMAR is beschouwd als een dienstbelang dat in weg staat aan het verlenen van vakantieverlof, doet daaraan niet af. Gelet op het bijzondere karakter van buitengewoon verlof, het feit dat voor deze vorm van buitengewoon verlof in een bijzondere regeling nadere regels zijn gesteld, en het feit dat het buitengewoon verlof naast vakantieverlof wordt genoten, is de rechtbank van oordeel dat de afweging tussen het dienstbelang en buitengewoon verlof enerzijds en de afweging tussen het dienstbelang en vakantieverlof anderzijds tot een verschillende uitkomst kunnen leiden.
Tenslotte overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat het besluit van verweerder strijd oplevert met enige andere geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel een algemeen rechtsbeginsel of een beginsel van behoorlijk bestuur.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
Beslist dient derhalve te worden als volgt.
6. Beslissing.
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
7. Rechtsmiddel.
Tegen deze uitspraak staat voor partijen binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.
Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13, juncto artikel 6:24 van de Awb.
Aldus gegeven door mr. M. Kramer en in het openbaar uitgesproken op
21 maart 2000 in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.A. Leijten.
Voor eensluidend afschrift,
De griffier van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden:
Coll. :