ECLI:NL:RBSGR:2000:AB0050
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Bosnische nationaliteit en klemmende redenen van humanitaire aard
In deze zaak heeft verzoekster, een Bosnische nationaliteit, op 19 augustus 1998 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. De aanvraag werd op 14 april 1999 door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen, waarbij verzoekster geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard werd verleend. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, wat leidde tot een verzoek om een voorlopige voorziening. De president van de rechtbank heeft de vraag opgeworpen of de verlening van een vergunning tot verblijf aan de echtgenoot van verzoekster, die op basis van artikel 13a van de Vreemdelingenwet (Vw) was verkregen, invloed heeft op de aanvraag van verzoekster. De president overwoog dat er vragen waren over de interpretatie van de wet en de mogelijkheid voor verzoekster om een vergunning tot verblijf te verkrijgen op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De president heeft uiteindelijk besloten dat verzoekster in Nederland mag blijven totdat er op haar beroep is beslist, en heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. Tevens is de Staatssecretaris van Justitie veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op fl. 1.420,--. De uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. van Hoof als fungerend president en is openbaar uitgesproken op 2 november 2000.