ECLI:NL:RBSGR:2000:AB0046
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- C. Lely-van Goch
- A. de Graag
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielprocedure met betrekking tot mvv-vereiste
In deze zaak heeft de president van de rechtbank te 's-Gravenhage op 18 december 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoekster, een Oekraïense vrouw, had op 10 maart 2000 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, die door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 12 maart 2000 was afgewezen. Verzoekster had vervolgens op 22 maart 2000 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf, maar deze aanvraag werd buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De president oordeelde dat verzoekster, gezien de omstandigheden van haar aanvraag en de eerdere afwijzing, een redelijke kans van slagen had met haar bezwaar tegen de afwijzing van de asielaanvraag.
De president overwoog dat de wettekst omtrent het mvv-vereiste niet duidelijk was en dat de parlementaire geschiedenis geen uitsluitsel bood over de interpretatie van "in procedure is". Hij concludeerde dat de wettekst zo moest worden uitgelegd dat dit geldt tot er onherroepelijk op de aanvraag is beslist. Aangezien verzoekster haar aanvraag om toelating als vluchteling had ingediend voordat er onherroepelijk op de eerdere aanvraag was beslist, was er aanleiding om aan te nemen dat haar bezwaar een redelijke kans van slagen had.
De president besloot het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en verbood de uitzetting van verzoekster tot er op het bezwaar was beslist. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die waren vastgesteld op f. 1420,--. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die in asielprocedures in acht moet worden genomen, vooral in gevallen waar de rechten van de betrokkenen in het geding zijn.