ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9848

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/5063
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating op grond van gezinshereniging van een Pakistaanse eiseres met een Ahmadihuwelijk

In deze zaak gaat het om de aanvraag van een Pakistaanse eiseres, die een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft aangevraagd met het doel van gezinshereniging. De aanvraag is door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, omdat het huwelijk van eiseres, geregistreerd in de registers van de Ahmadigemeenschap, volgens Pakistaans recht niet rechtsgeldig is. De rechtbank heeft eerder in de procedure geoordeeld dat de huwelijksakte niet kan worden gelegaliseerd door de Pakistaanse overheid, waardoor de eiseres niet kan voldoen aan de vereisten voor gezinshereniging. De verweerder heeft ook geweigerd om de huwelijksakte als ongehuwdverklaring te beschouwen, wat de eiseres de mogelijkheid zou geven om op basis van het partnerbeleid toegelaten te worden. De rechtbank heeft overwogen dat het onredelijk is om van eiseres te verlangen dat zij een officiële ongehuwdverklaring aanvraagt bij de Pakistaanse overheid, gezien de complicaties die dit met zich mee kan brengen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verweerder gebruik had moeten maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid en heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, meervoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 33a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 99/5063 S1813
Inzake : A, eiseres, woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr. F.H. Bruggink, advocaat te Amsterdam,
tegen : de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde mr. P.C. Maes, ambtenaar ten departemente van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op [...] 1963, bezit de Pakistaanse nationaliteit. Op 4 september 1997 heeft B, hierna te noemen referent, namens eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met
als doel gezinshereniging. Op deze aanvraag is door verweerder op 12 november 1997 afwijzend beslist. Eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Verweerder heeft op 23 december 1997 het bezwaar ongegrond
verklaard. Tegen deze beschikking heeft eiseres op 14 januari 1998 beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 25 juni 1998 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigt en verweerder
opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te beslissen. Bij beschikking van 3 juni 1999 is het bezwaar, wederom, ongegrond verklaard.
2. Op 10 juni 1999 heeft eiseres tegen deze beschikking beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het
beroep.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft in eerste instantie plaatsgevonden ter zitting van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank op 26 oktober 1999. De rechtbank heeft bij uitspraak van 10 november 1999 het onderzoek
heropend en de zaak voor verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
De voortgezette openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 9 december 1999. Eiseres is aldaar verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig de
echtgenoot van eiseres, referent.
Bij uitspraak van 20 januari 2000 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank het onderzoek nogmaals heropend, teneinde antwoord te verkrijgen op een drietal in de heropeningsbeschikking geformuleerde vragen. Verweerder heeft bij
schrijven van 31 maart 2000 gereageerd. De gemachtigde van eiseres heeft vervolgens bij schrijven van 21 juli 2000 op het schrijven zijdens verweerder gereageerd. Verweerder heeft tenslotte nog een schrijven van 27 juli 2000 aan de
rechtbank doen toekomen.
4. Partijen hebben toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek heden gesloten en uitspraak gedaan als hierna in rubriek III vermeld.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Ingevolge artikel 33d Vreemdelingenwet (Vw) worden beschikkingen omtrent de afgifte van visa of machtigingen tot voorlopig verblijf, gegeven krachtens het Souverein Besluit van 12 december 1813, voor de toepassing van wettelijke
voorschriften over bezwaar en beroep gelijkgesteld met beschikkingen aangaande toelating, gegeven op grond van deze wet.
3. De verlening van een mvv kan, evenals een vergunning tot verblijf ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. De gronden die verweerder voor verlening van
een machtiging tot voorlopig verblijf hanteert zijn gelijk aan die welke de Staatssecretaris van Justitie in acht neemt voor verlening van een vergunning tot verblijf (Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc) onder hoofdstuk A4/5.3).
4. De Staatssecretaris van Justitie voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen
voortvloeiende uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake
is van klemmende redenen van humanitaire aard.
5. De rechtbank acht als hier herhaald en ingelast hetgeen zij in de heropeningsuitspraak van 20 januari 2000 heeft vastgesteld en overwogen.
6. Blijkens de brief van 31 maart 2000 is verweerder niet bereid om, zoals in enkele Europese landen gebeurt, met behulp van de registers van de Ahmadi gemeenschap de huwelijksakte van eiseres te verifiëren, waarna zij op basis van
het vigerende gezinsherenigingsbeleid zou kunnen worden toegelaten.
Verweerder is evenmin bereid om een (geverifieerde) Ahmadi huwelijksakte te beschouwen als een ongehuwd-verklaring en op basis daarvan toelating te verlenen in het kader van het partnerbeleid.
Verweerder stelt dat van eiseres gevergd kan worden dat zij zich wendt tot de Pakistaanse overheid en om een bewijs van ongehuwd-zijn verzoekt. Naar de mening van verweerder kan van eiseres en haar partner worden verlangd dat zij
hun burgerlijke staat naar Pakistaans recht met gelegaliseerde en inhoudelijk geverifieerde bescheiden onderbouwen. Verweerder acht de situatie van eiseres niet dermate bijzonder dat verweerder daarin aanleiding ziet van zijn
(discretionaire) inherente afwijkingsbevoegdheid gebruik te maken.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat huwelijken geregistreerd in de registers van de Ahmadi gemeenschap sinds 1974 naar Pakistaans recht geen rechtsgeldige huwelijken zijn. Als gevolg hiervan zal een huwelijksakte die slechts is opgenomen in de registers
van de Ahmadi-gemeenschap nimmer gelegaliseerd kunnen worden, aangezien de Pakistaanse overheid dergelijke huwelijksvoltrekkingen niet erkent. Waar eiseres krachtens het geldende beleid zowel gelegaliseerde als geverifieerde
documenten dient te overleggen ten bewijze van haar huwelijk, kan zij in de huidige situatie nimmer een beroep doen op toelating op grond van gezinshereniging als echtgenote.
8. Verweerder is evenmin bereid een Ahmadi-huwelijksakte, eventueel na verificatie daarvan te beschouwen als een ongehuwdverklaring en in het kader van het partnerbeleid toelating te verlenen. Verweerder stelt dat van eiseres kan
worden verlangd om via de Pakistaanse overheid een (officiële) ongehuwdverklaring aan te vragen.
9. Nog daargelaten of de Pakistaanse overheid bereid zal zijn om aan eiseres een dergelijke verklaring te verstrekken, verweerder heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd, zal een dergelijke aanvraag tot allerlei
complicaties aanleiding (kunnen) geven. Eiseres wordt in diverse officiële documenten, zoals haar paspoort, als gehuwd aangemerkt. Voorts heeft eiseres onweersproken gesteld dat indien zij aangeeft ongehuwd te zijn zij grote
problemen kan krijgen met de Pakistaanse overheid vanwege het feit dat zij kinderen heeft. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in redelijkheid van eiseres niet kan worden verlangd om zich te wenden tot de Pakistaanse
autoriteiten om een ongehuwd-verklaring aan te vragen.
Evenmin kan van haar worden verlangd om haar huwelijk als niet-moslim huwelijk te laten erkennen, waartoe de Pakistaanse overheid wel bereid zou zijn.
10. In bepaalde gevallen kan het onverkort vasthouden aan beleidsregels leiden tot gevolgen, welke voor een belanghebbende wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het met de beleidsregel te dienen doel en
behoort verweerder gebruik te maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 4:84 Awb.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval gebruik had moeten maken van deze bevoegdheid.
11. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs
heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f. 2130,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de enkelvoudige kamer en
1 punt voor het verschijnen ter zitting van de meervoudige kamer, met een waarde per punt van f. 710,- en wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f. 2130,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Buitenlandse Zaken) als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden.
5. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiseres betaalde griffierecht ad f. 200,-- vergoedt.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mrs. M.C.J.A. Huijgens, C. Dettmeijer-Vermeulen en M.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken door mr. Huijgens op 30 oktober 2000, in tegenwoordigheid van P.C. Stroebel, griffier.
afschrift verzonden op: 6 december 2000