ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9835
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van een Chaldeeuwse christen uit Irak en de beoordeling van de mogelijkheid tot vestiging in Noord-Irak
In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiser, een Chaldeeuwse christen uit Centraal-Irak, die op 13 augustus 1998 een aanvraag om toelating als vluchteling heeft ingediend. De aanvraag werd op 8 januari 1999 door de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door mr. A.E.W. Buskens, afgewezen. Eiser verbleef gedurende zes maanden bij een vriend in Zakho, Noord-Irak, en stelde dat hij zich daar als 'zijn eigen gevangene' voelde. De rechtbank oordeelde echter dat eiser, gezien de objectieve omstandigheden in Noord-Irak, voldoende toegang had tot basisvoorzieningen voor een menswaardig bestaan. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser geen aanspraak kan maken op een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard, omdat hij in Noord-Irak een vestigingsalternatief heeft. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de politieke en mensenrechtensituatie in Irak niet zodanig is dat Chaldeeuwse christenen zonder meer als vluchteling moeten worden aangemerkt. De rechtbank vond dat eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij gegronde vrees had voor vervolging en dat zijn verklaringen over de veiligheidsdienst niet geloofwaardig waren. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag om toelating als vluchteling was gegrond op omstandigheden die geen vermoeden van rechtsgrond voor toelating konden wekken. De uitspraak werd gedaan op 11 december 2000, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.