ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9830
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van vreemdeling met Algerijnse nationaliteit en zicht op uitzetting
In deze zaak gaat het om de bewaring van een vreemdeling met Algerijnse nationaliteit, die op 16 oktober 2000 in bewaring is gesteld op basis van de Vreemdelingenwet. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.S.C. Leistra, heeft beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft op 21 november 2000 de openbare behandeling van het beroep gehouden, waarbij de vreemdeling en zijn gemachtigde aanwezig waren. De Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door mr. T. Ponte, heeft de rechtbank geïnformeerd over de voortgang van de uitzetting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling in bewaring is gesteld omdat hij niet beschikt over een geldige verblijfsvergunning en er een ernstig vermoeden bestaat dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld, ondanks dat de uitzetting naar Algerije beperkt is door de acceptatie van slechts één persoon per vlucht door de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat het tijdsverloop van enkele weken niet afdoet aan de voortvarendheid van de verweerder.
De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open voor het beroep tegen de bewaring, maar wel hoger beroep voor de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens en uitgesproken in het openbaar op 23 november 2000.