ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9781

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 98/9933
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling van een Sierra Leoonse nationaliteit met familiebanden aan ex-president Johnny Paul Koroma

In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser, een Sierra Leoonse nationaliteit, om toelating als vluchteling in Nederland. Eiser stelt dat hij een neef is van de ex-president en rebellenleider Johnny Paul Koroma en vreest vervolging vanwege deze familieband. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 juli 2000, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een andere advocaat van de Stichting Rechtsbijstand Asiel. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.W. van Leeuwen, heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van kennelijke ongegrondheid.

De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat eiser geen familieband heeft met Koroma. De rechtbank stelt vast dat het relaas van eiser consistent en coherent is en dat het niet onaannemelijk is dat hij daadwerkelijk een neef van Koroma is. De rechtbank wijst erop dat de verweerder niet heeft aangetoond dat de familieband niet bekend was in de regio waar eiser verbleef, en dat de veiligheidssituatie in Sierra Leone ten tijde van eisers vlucht zorgwekkend was.

De rechtbank concludeert dat het besluit van de verweerder een onvoldoende draagkrachtige motivering ontbeert en dat eiser niet de kans heeft gekregen om zijn zaak adequaat te presenteren. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het besluit van de verweerder en verplicht deze om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op f. 1.420,--.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te 's-Hertogenbosch
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak
AWB 98/9933 VRWET
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 33a van de Vreemdelingenwet (Vw), in het geschil tussen:
A, wonende te B, eiser,
gemachtigde mr. R.J.J. Flantua, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel te
's-Hertogenbosch,
en
de Staatssecretaris van Justitie te 's-Gravenhage, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Eiser bezit de Sierraleoonse nationaliteit en is vreemdeling in de zin van de Vw.
Op 22 mei 1998 heeft eiser een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf.
Bij besluit van 8 september 1998 heeft verweerder de aanvraag van eiser om toelating als vluchteling op grond van artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw niet ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid ervan. Tevens
heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag om een vergunning.
Wel heeft verweerder aan eiser een vergunning tot verblijf verleend onder de beperking: "toegelaten als alleenstaande minderjarige asielzoeker".
Op 6 oktober 1998 heeft eiser tegen voornoemd besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 26 november 1998 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij schrijven van 24 december 1998 beroep ingesteld. Het beroep is op diezelfde dag ter griffie van de rechtbank ontvangen. Bij schrijven van 1 februari 1999 zijn namens eiser de gronden van het beroep
nader aangevuld.
Verweerder heeft naar aanleiding van het voornoemde beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 4 juli 2000, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door mr. I. van den Elshout, eveneens werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel, die namens eiser het
woord heeft gevoerd.
Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. A.W. van Leeuwen, advocaat te 's-Gravenhage.
II. OVERWEGINGEN
Aan de orde is de vraag of verweerders besluit van 26 november 1998, in rechte stand kan houden.
Eiser legt aan zijn beroep ten grondslag dat hij in Sierra Leone
gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging, dan wel dat er klemmende redenen van humanitaire aard aanwezig zijn op grond waarvan hem een vergunning tot verblijf dient te worden verleend.
Daartoe heeft eiser ten overstaan van de contactambtenaar van het Ministerie van Justitie, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte rapport van gehoor van 27 juli 1998 en de daarop aangebrachte aanvullingen en correcties van 9
september 1998, onder meer het volgende verklaard.
Eiser woonde met zijn moeder, twee broers en zijn zuster in Freetown. De vader van eiser was stamhoofd van de Temne-bevolkingsgroep in Bama Konta. In 1992 is de vader van eiser door rebellen gevangen genomen en gedood. De jongere
broer van eisers vader is
ex-president Johnny Paul Koroma. In 1996 is Johnny Paul Koroma door de regering van Sierra Leone opgepakt en gevangen gezet omdat hij werd beschuldigd van een coupepoging. Toen het leger Freetown bezette, zijn alle gevangenen,
waaronder Johnny Paul Koroma, bevrijd. In februari 1998 is de West-Afrikaanse vredesmacht ECOMOG, onder leiding van Nigeria, Freetown binnengevallen en heeft de militaire junta (waarvan Johnny Paul Koroma de leider was) verdreven.
Na deze inval zijn veel mensen, waaronder de moeder, een broer en de zuster van eiser, per boot gevlucht naar Kasiri. Later heeft eiser vernomen dat één van de boten met vluchtelingen is gekapseisd. Eiser weet niet of zijn
familieleden op de bewuste boot zaten.
Eiser is samen met zijn oudere broer C, die officier was in het leger van de junta, en met een vriend, genaamd D, gevlucht naar het dorp Bumpay in de provincie Kono. Toen ECOMOG eind april 1998 de provincie Kono veroverde, raakten
de burgers van Bumpay op de hoogte van de familieband tussen eiser, C en Johnny Paul Koroma. Het werd ook bekend dat C als militair in dienst van de junta had gewerkt. Op het moment dat ECOMOG op het punt stond Bumpay binnen te
vallen, zijn eiser en D gevlucht; C zou hen volgen. Van een afstand heeft eiser gezien dat C voor zijn woning door burgers werd aangevallen en werd vermoord. Eiser en D zijn gevlucht. De volgende dag zijn zij opgepakt door rebellen
en naar een trainingskamp gebracht. Na ongeveer twee weken zijn zij uit het kamp weggevlucht. D is tijdens deze vlucht gewond geraakt. Onderweg kwamen zij andere vluchtelingen tegen waaronder een vroegere zakenpartner van eisers
vader, genaamd E.
Omdat D stervende was, is hij achtergebleven en is eiser samen met E verder gevlucht. Na een reis van enkele dagen arriveerden zij in Conakry, Guinee. Op 20 mei 1998 is eiser samen met E per vliegtuig naar Nederland gereisd.
Ten aanzien van het beroep op vluchtelingenschap overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 1(A) van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951, betreffende de status van vluchtelingen, zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna te noemen: het Verdrag) geldt, voor zover hier van
belang, voor de toepassing van het Verdrag als vluchteling elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, zich bevindt
buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Vw kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan
wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de toelating niet kan worden geweigerd dan om gewichtige redenen aan het algemeen belang ontleend, indien de vreemdeling door de weigering genoopt zou worden
zich onmiddellijk te begeven naar een land als bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw wordt de aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid ervan, indien zij is gegrond op omstandigheden die hetzij op zichzelf of
in verband met andere feiten in redelijkheid geen enkel vermoeden kunnen wekken dat rechtsgrond voor toelating bestaat.
Voorop wordt gesteld dat de algehele situatie in Sierra Leone niet zodanig is dat vreemdelingen die afkomstig zijn uit dat land en die behoren tot de Temne-bevolkingsgroep, zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Eiser dient
derhalve aannemelijk te maken dat er hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan die vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen.
Eiser heeft zijn vrees voor vervolging, door zowel de autoriteiten als door tegenstanders van de rebellen onder de bevolking, nadrukkelijk gerelateerd aan zijn familieband met ex-president Johnny Paul Koroma.
Verweerder heeft zich primair onder meer op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft onderbouwd, noch aannemelijk heeft gemaakt dat hij familie is van Johnny Paul Koroma.
De rechtbank overweegt dat het relaas van eiser consistent en coherent is. Verweerder werpt dan ook terecht niet tegen dat het relaas als zodanig niet geloofwaardig is. De rechtbank is van oordeel dat het, bezien in het licht van
dat relaas, niet zonder meer onaannemelijk is dat eiser daadwerkelijk een neef (oomzegger) van Johnny Paul Koroma is.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er dan ook op te lichtvaardige wijze vanuit gegaan dat eiser zijn stelling in zoverre niet heeft onderbouwd of aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank gaat er, in verband hiermee,
evenals verweerder in zijn subsidiaire standpunt, vooralsnog bij de beoordeling van dit beroep vanuit dat eiser een neef van Johnny Paul Koroma is.
De rechtbank acht daarvan uitgaande, anders dan verweerder, evenmin onaannemelijk dat in Bumpay bekend was dat eiser een neef van Johnny Paul Koroma is en dat hij daarom in verband werd gebracht met de rebellen. De rechtbank neemt
hierbij in aanmerking dat verweerder, in zijn subsidiaire standpunt dat de relatie aannemelijk is, de bekendheid van die relatie als een gegeven beschouwd, waar hij niet expliciet heeft aangegeven dat die relatie in Freetown niet
bekend was. Verder heeft verweerder niet weersproken dat, in verband met de komst van ECOMOG, veel bewoners van Freetown zijn gevlucht en een deel van hen, evenals eiser, in Bumpay zijn terecht gekomen.
Eiser heeft betoogd dat hem, door zijn familierelatie met Johnny Paul Koroma en het feit dat de rebellen hem hebben gedwongen werkzaamheden voor hen te verrichten, in verband wordt gebracht met de rebellen en daardoor heeft te
vrezen voor vervolging door de burgerbevolking. Zijn broer is daar volgens hem reeds het slachtoffer van geworden.
Verweerder heeft in dat verband slechts overwogen dat eiser dit, buiten de veronderstelde familieband, niet heeft onderbouwd. Verweerder heeft dit standpunt in het verweerschrift aangevuld met de overwegingen dat dit nog niet
betekent dat eiser in heel Sierra Leone een dergelijke bekendheid geniet en niet waarschijnlijk is dat zijn gedwongen aansluiting bij de rebellen bekend is geraakt, terwijl er overigens volgens het ambtsbericht van de Minister van
Buitenlandse Zaken van 25 november 1999 geen aanwijzingen zijn dat sinds het staakt-het-vuren (voormalige) aanhangers van het RUF en de ARFC buiten de op dat moment nog door de rebellen gecontroleerde gebieden in Sierra Leone
bijzondere risico's lopen.
Verweerder gaat naar het oordeel van de rechtbank met deze overwegingen ten onrechte voorbij aan het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 1 september 1998. Dat ambtsbericht vermeldt met betrekking tot de
veiligheidssituatie in Sierra Leone ten tijde van eisers vlucht onder meer het volgende:
"Naast ECOMOG bestaat er in Sierra Leone een Civil Defence Force" (CDF),
geschat op 50 à 60.000 man, bestaande uit plaatselijk georganiseerde inheemse "burgerbescherming". In het zuiden zijn dit de Kamajors. Deze Kamajors, die in toenemende mate onder het gezag van ECOMOG komen, bestrijden op hun eigen
(wrede) manier de rebellen."
De rechtbank stelt vast dat eiser en zijn broer zich, ten tijde van het oprukken van de troepen van ECOMOG naar de stad Bo en omgeving, in het nabijgelegen Bumpay (Bumpe) bevonden. Deze stad is gelegen in de zuidelijke regio van
Sierra Leone. Het relaas van eiser met betrekking tot de dood van zijn broer, die door burgers met messteken en door het plaatsen van een brandende autoband om zijn hoofd ter dood zou zijn gebracht, sluit aan bij de
veiligheidssituatie die in het ambtsbericht van 1 september 1998 is beschreven. Dat eiser het tijdens zijn nader gehoor niet heeft over "burgerbescherming" maar over "burgers" acht de rechtbank niet van doorslaggevend belang, in
aanmerking nemende dat eiser tijdens zijn nader gehoor heeft aangegeven de tolk een beetje te verstaan en in de correcties en aanvullingen is aangegeven dat eiser er de voorkeur aan had gegeven om in de Krio-taal te worden gehoord.
De rechtbank acht verder niet uitgesloten dat, indien door verweerder op dit punt zou zijn doorgevraagd, door eiser duidelijker informatie over de vervolging door "burgers" zou zijn verstrekt.
De rechtbank overweegt verder dat, noch in de beslissing in primo, noch in het bestreden besluit, overwegingen zijn gewijd aan het vluchtalternatief voor eiser naar andere delen van Sierra Leone.
Verweerder heeft zich eerst in het verweerschrift op het bestaan van een dergelijk alternatief beroepen, zonder daarbij overigens aan te geven welke delen van Sierra Leone dit betreft en te motiveren waarom eiser naar die andere
delen van Sierra Leone had kunnen vluchten.
De rechtbank is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat het bestreden besluit een voldoende draagkrachtige motivering ontbeert.
Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden gezegd dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Verweerder had om die reden dan ook niet van het horen van eiser mogen afzien.
Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit komt in verband hiermee voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit op eisers
bezwaar dienen te nemen.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de
daarbij behorende bijlage begroot op in totaal Fl. 1.420,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
* 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;* 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
* waarde per punt Fl. 710,--;
* wegingsfactor 1.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat door verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht dient te worden vergoed.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt verweerders besluit van 26 november 1998;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op f. 1.420,-- te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier.
gelast dat het gestorte griffierecht ten bedrage van f. 50,-- door de Staat der Nederlanden namens verweerder aan eiser wordt vergoed.
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange als rechter in tegenwoordigheid van mr. F.C. Meulemans als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 september 2000.
Afschriften verzonden: 2 oktober 2000
TH