ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9738

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/3168
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering voorwaardelijke vergunning tot verblijf op basis van openbare orde contra-indicaties

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 1 november 2000 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Afghaanse vrouw, tegen de weigering van de Staatssecretaris van Justitie om haar een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) te verlenen. Eiseres had in 1997 aanvragen ingediend voor toelating als vluchteling en een vergunning tot verblijf, die door de Staatssecretaris waren afgewezen op basis van haar eerdere aanvaarding van een transactieaanbod in verband met een winkeldiefstal. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een vvtv, gezien de geringe ernst van de contra-indicatie en het feit dat eiseres sinds de strafbare feiten geen inbreuk op de openbare orde had gemaakt. De rechtbank benadrukte dat de belangen van eiseres en haar minderjarige kinderen zwaarder wogen dan het algemeen belang bij handhaving van de openbare orde. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de eerdere beschikking van de Staatssecretaris en droeg deze op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 00/3168 VRWET Z VB
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1970,
verblijvende te B,
van Afghaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9712.06.8017,
eiseres,
mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen,
gemachtigde: mr. T.H.G. Schuringa, advocaat te Groningen;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. F. Heus, advocaat te 's-Gravenhage.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 8 december 1997 heeft eiseres aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikking van 12 juni 1998 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd. Eiseres heeft
daartegen bij brief van 8 juli 1998 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 4 februari 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2 Bij beroepschrift van 26 februari 1999 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. Bij uitspraak van 25 oktober 1999 (Awb 99/1244) heeft deze rechtbank het beroep van eiseres, voor zover gericht tegen
de niet inwilliging in bezwaar van de aanvraag om toelating als vluchteling en de aanvraag om een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard, ongegrond verklaard. Het beroep is gegrond verklaard voor
zover de bestreden beschikking betrekking heeft op de weigering aan eiseres een voorwaardelijke vergunning tot verblijf te verlenen.
1.3 Bij beschikking van 15 februari 2000 is het bezwaar van eiseres gericht tegen de weigering haar een voorwaardelijke vergunning tot verblijf te verlenen ongegrond verklaard. Eiseres heeft daartegen bij brief van 9 maart 2000
beroep ingesteld.
1.4 De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 22 augustus 2000. Eiseres en haar gemachtigde zijn, zoals aangekondigd bij brief van 14 augustus 2000, niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen
vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking, waarbij aan eiseres in bezwaar een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) is geweigerd, toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan
doorstaan.
2.2 Verweerder heeft zich in de bestreden beschikking op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat om eiseres in het bezit te stellen van een vvtv. Eiseres heeft in 1998 een transactieaanbod aanvaard van Fl. 50,- in verband
met een winkeldiefstal. Gelet op het bepaalde in hoofdstuk A4/4.3.2.1. van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994 wordt een transactieaanbod aangemerkt als een mogelijke grond om eerste toelating hier te lande te weigeren. Het enkele
feit dat er in dit geval sprake is van een relatief laag transactieaanbod van het Openbaar Ministerie rechtvaardigt nog niet een afwijking van de in Vc 1994 onder A4/4.3.2.1.
neergelegde beleidsregel. Niet is gebleken dat tegenover de zwaarwegende belangen die zich in het geval van openbare orde contra-indicaties tegen toelating verzetten (zie de in Vc A4/4.3.2.1. neergelegde beleidsregel) bijzondere,
zwaarwegende belangen van eiseres staan op grond waarvan moet worden afgeweken van de hiervoor bedoelde beleidsregel. Ook ten aanzien van vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarvoor een vvtv-beleid is ingevoerd, geldt het
openbare orde-beleid als neergelegd in bovengenoemde beleidsregel. Als van die regeling moet worden afgeweken om de enkele reden dat eiseres behoort tot een vvtv- gerechtvaardigde categorie, zou ten aanzien van die categorie
vreemdelingen in feite een ander openbaar orde-beleid worden gevoerd.
Dat is nimmer de bedoeling geweest. Er is in casu dan ook geen reden om eiseres niettegenstaande de in Vc A4.3.2.1. geformuleerde beleidsregel voor toelating in aanmerking te doen komen.
2.3 Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder op grond van de uitspraak van de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank van 8 april 1999 (Awb 98/9726) een afweging had moeten maken tussen het algemene belang bij handhaving
van de openbare orde en het belang van eiseres bij verlening van een vvtv.
Verweerder had daarbij een afweging moeten maken van de ernst van het gepleegde strafbare feit tegen het gegeven dat tegen de gedwongen verwijdering van eiseres vanuit humanitair oogpunt veel bedenkingen bestaan. Eiseres handhaaft
haar standpunt dat verweerder deze belangenafweging niet heeft gemaakt. In feite negeert verweerder de uitspraak van 25 oktober 1999, waarin is geoordeeld dat verweerder in navolging van bovengenoemde uitspraak van de REK een
afweging had moeten maken tussen het algemene belang bij handhaving van de openbare orde en eiseresses belang bij verlening van een vvtv. De in het verweerschrift herhaalde (vermeende) belangenafweging is ten enenmale onvoldoende.
De vraag moet immers worden beantwoord waarom het belang van de openbare in casu (gelet op de geringe ernstig van het strafbare feit en het ontbreken van recidive) zwaarder moet wegen dat het belang van eiseres om niet verwijderd te
worden naar een land waarvoor door verweerder een vvtv-beleid is ingevoerd.
2.4 De rechtbank oordeelt als volgt.
Ten tijde van de aanvraag van eiseres om toelating, 8 december 1997, gold het beleid dat neergelegd is in Vc 1994 onder hoofdstuk A4/4.3.2.1, inhoudende dat elke onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsontnemende maatregel
wegens een misdrijf, daaronder ook begrepen een aanvaard transactieaanbod, een grond kan opleveren om een eerste toelating te weigeren.
De Staatssecretaris heeft zich eerder op het standpunt gesteld (zie REK 8 april 1999, Awb 98/9726, gepubliceerd in JV 1999/108), en ook in het onderhavige bestreden besluit wordt daarvan blijk gegeven, dat bij weigering van eerste
toelating, in beginsel het openbare orde beleid dat van toepassing is op de datum van de aanvraag, zal worden tegengeworpen.
Dit impliceert dat verweerder in het onderhavige geval een discretionaire bevoegdheid heeft met betrekking tot de verlening dan wel weigering van een vvtv en dat derhalve een afweging dient plaats te vinden van de betrokken
belangen. De rechter zal de uitkomst van die belangenafweging slechts marginaal kunnen toetsen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat sprake is van een relatief laag transactieaanbod nog niet het gebruikmaken van de discretionaire bevoegdheid rechtvaardigt. Van een gedegen belangenafweging is
echter niet gebleken. Dit geldt te meer nu namens verweerder ter zitting is verklaard dat niet goed denkbaar is dat er een omslag ten voordele van vreemdelingen plaats kan vinden, hoe gering ook het criminele antecedent.
Eiseres heeft onder meer tijdens het gehoor bij de ambtelijke commissie als bijzondere omstandigheden naar voren gebracht, dat zij door de weigering van een vvtv zich als alleenstaande vrouw met twee minderjarige kinderen feitelijk
gedwongen zal zien te begeven naar Afghanistan. Hoewel uit de beschikbare informatie niet is gebleken dat het leven van Afghaanse vrouwen in zijn algemeenheid zonder meer onhoudbaar moet worden geacht, moet de situatie aldaar van
eiseres als alleenstaande vrouw met twee minderjarige kinderen, wier echtgenoot, naar onweersproken is gesteld, om het leven is gebracht door de Taliban, als bijzonder precair worden gekenschetst. In aanmerking genomen de relatief
geringe ernst van de contra-indicatie, in onderlinge samenhang beoordeeld met de omstandigheid dat gesteld noch gebleken is dat eiseres sedertien inbreuk heeft gemaakt op de openbare orde, kan naar het oordeel van de rechtbank niet
in redelijkheid worden staande gehouden dat het algemeen belang bij handhaving van de openbare orde in casu dient te prevaleren boven het belang van eiseres en haar minderjarige kinderen bij verlening van een voorwaardelijke
vergunning tot verblijf.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich derhalve niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vvtv.
2.5 Het beroep is derhalve gegrond.
2.6 Nu het beroep gegrond verklaard wordt ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten en tot vergoeding van het door haar betaalde griffierecht, zoals hierna
weergegeven.
3 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van 15 februari 2000;
- bepaalt dat verweerder opnieuw zal beslissen op bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de kosten ad Fl. 710,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden aan eiseres;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die het griffierecht ad Fl. 50,-- aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Smeele en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2000 in tegenwoordigheid van
mr. J.J.M. Pinners als griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 2 november 2000