ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9476
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toelating tot Nederland op basis van gezinsleven en middelenvereiste
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 9 februari 2000 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiser, A, om een machtiging tot voorlopig verblijf in Nederland. Eiser, van Ethiopische nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend ten behoeve van zijn echtgenote, Saïda Meiad Houssein, die in 1992 als vluchteling in Nederland is toegelaten. De rechtbank overweegt dat er sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven elders uit te oefenen, aangezien de echtgenote van eiser uit Ethiopië afkomstig is en er geen reële optie is om het gezinsleven in Somalië uit te oefenen. Echter, de rechtbank oordeelt dat de verweerder, de Minister van Buitenlandse Zaken, zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er vooralsnog geen positieve verplichting bestaat om eiser in Nederland toe te laten. De rechtbank wijst erop dat niet is gebleken dat de echtgenote van eiser niet kan worden gevergd zelfstandig over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Het feit dat zij zes minderjarige kinderen heeft, maakt haar positie op de arbeidsmarkt niet per definitie uitzichtloos. De rechtbank concludeert dat de termijn van drie jaren, waarbinnen het middelenvereiste kan worden tegengeworpen, nog niet is gaan lopen, omdat er geen bewijs is dat de echtgenote van eiser enige poging heeft ondernomen om werk te vinden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, en stelt dat er geen schending is van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) omdat er geen inmenging is in het gezinsleven van eiser en zijn echtgenote, gezien het feit dat eiser geen verblijfsrecht in Nederland heeft. De uitspraak is gedaan door mr. E.L. Grosheide, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.