3. Eiser is van mening dat hem voortgezet verblijf dient te worden toegestaan op grond van klemmende redenen van humanitaire aard en internationale verplichtingen. Er is sprake van schrijnende omstandigheden als bedoeld in hoofdstuk
B1/2.4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994 die maken dat in redelijkheid niet van hem verlangd kan worden dat hij terugkeert naar zijn land van herkomst. Verweerder heeft zich bij toetsing van de klemmende redenen van
humanitaire aard ten onrechte beperkt tot de persoonlijke omstandigheden van eiser in het geval hij terugkeert naar Marokko. Door zijn lange verblijf in Nederland en door het door hem gevolgde onderwijs is eiser sterk geïntegreerd
in de Nederlandse samenleving. Zijn huwelijk met een Nederlandse is na bijna twee jaar verbroken door het overlijden van C aan kanker. Uit zijn huwelijk is een dochter geboren, D, welke zowel de Nederlandse als de Marokkaanse
nationaliteit heeft. Zij heeft het recht, op grond van artikel 3, eerste lid, van het vierde protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), om te wortelen en op te
groeien in Nederland. D wordt mede verzorgd door eisers schoonmoeder en haar familieleden die allen sedert lange tijd in Nederland woonachtig zijn. Ook zijn schoonzuster is intensief betrokken bij de dagelijkse verzorging van D.
Verder heeft eiser een Nederlandse vriendin die hem ook dagelijks bijstaat bij de verzorging en opvoeding van D. D heeft zich inmiddels gehecht aan degenen die haar dagelijks verzorgen. Eiser beschikt niet over adequate opvang voor
D in Marokko, terwijl het niet mogelijk voor hem is om in Marokko wederom een bestaan op te bouwen zonder dergelijke opvang. Gelet hierop zal eiser, bij een eventuele uitzetting naar Marokko, genoodzaakt zijn D in Nederland achter
te laten. Verweerder heeft in zijn primaire beslissing gesteld dat deze inmenging in de uitoefening van zijn gezinsleven gerechtvaardigd is in het belang van het economisch welzijn van Nederland. Eiser meent dat verweerder hier niet
mee kan volstaan, nu het in het geval van eiser gaat om voortgezet verblijf en niet om een eerste toelating. In zijn belangenafweging is verweerder met name voorbij gegaan aan het feit dat sprake is van een intensieve omgang tussen
D en meerdere in Nederland verblijvende familie- en gezinsleden en aan het feit dat eiser over bestaansmiddelen beschikt voor hemzelf en zijn dochter.
Ten slotte heeft eiser gesteld dat, gelet op de persoonlijke omstandigheden in zijn geval, verweerder hem had moeten horen alvorens tot een besluit te komen, waarbij eiser heeft verwezen naar een uitspraak van de Rechtseenheidskamer
(REK) van deze rechtbank van 19 februari 1998 (JV 1998, 46).
Ter zitting van 17 maart 2000 heeft eiser verwezen naar een antwoord van verweerder op kamervragen gesteld op 12 oktober 1999 (Handelingen TK 1999-2000, aanhangsel 101) inzake de zogenoemde Poolse weduwen, waarin verweerder toezegt
om het geldende beleid inzake voortgezet verblijf na verbreking huwelijk of relatie door overlijden nader te zullen bestuderen en de resultaten daarvan te zullen meenemen in een reeds aan de Tweede Kamer toegezegde notitie.
Verweerder zegt in die notitie tevens toe in voorkomende gevallen uitstel van vertrek te zullen verlenen. In het geval van eiser is dit inderdaad bij brief van 11 januari 2000 geschied, waarmee verweerder naar de mening van eiser
duidelijk heeft gemaakt niet langer achter het bestreden besluit te staan.
Eiser heeft ter zitting van 30 juni 2000 gesteld dat verweerder op zijn besluit dient terug te komen. Verder heeft eiser gesteld dat in zijn belangenafweging verweerder niet alleen aandacht dient te besteden aan de concrete belangen
van het kind, maar ook inzicht dient te geven welke concrete belangen van de staat in het geding zijn.