ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9447

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/10534
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen de kennelijk ongegronde verklaring van beroep in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 4 december 2000 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 15 mei 2000, waarin het beroep van eiseres kennelijk ongegrond was verklaard. Eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.S. Duttenhofer, had verzet aangetekend tegen deze beslissing, stellende dat er bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de beleidsregels af te wijken. De rechtbank oordeelde dat in de verzetprocedure de hoofdzaak niet opnieuw werd beoordeeld en dat nieuwe stellingen niet tot gegrondverklaring van het verzet konden leiden. De toetsing was beperkt tot de vraag of de eerdere uitspraak terecht was gedaan op basis van de beschikbare stukken.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat zij voldeed aan de vereisten voor een aanvraag om toelating op grond van het partnerbeleid, aangezien zij geen officiële gelegaliseerde ongehuwdverklaring had overgelegd. Eiseres had ook geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een afwijking van de beleidsregels rechtvaardigden. De rechtbank merkte op dat de omstandigheden die eiseres aanvoerde, zoals haar huwelijk volgens islamitisch recht en de geboorte van hun dochter, niet relevant waren voor de beoordeling van de aanvraag, omdat deze feiten niet bekend waren ten tijde van het bestreden besluit.

De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak, waarbij het beroep van eiseres als kennelijk ongegrond was aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie om het verzoek van eiseres af te wijzen, niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, aangezien het hier ging om een eerste toelating en de relevante feiten niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank besloot dat de eerdere uitspraak in stand bleef en dat het verzet ongegrond was.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
als bedoeld in artikel 8:55 lid 5
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
reg. nr.: AWB 99/10534 VRWET
inzake : A, wonende te B, eiseres,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
OVERWEGINGEN
1. Bij uitspraak van 15 mei 2000 heeft deze rechtbank en zittingsplaats, met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, het beroep van 14 september 1999, gericht tegen het besluit van verweerder van 1 september 1999, kennelijk
ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat eiseres ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar niet voldeed aan de voorwaarde van het overleggen van een officiële gelegaliseerde en geverifieerde ongehuwdverklaring en er
geen bijzondere omstandigheden door eiseres zijn aangevoerd die aanleiding dienden te zijn om van de beleidsregels af te wijken.
2. Tegen deze uitspraak heeft mr. J.S. Duttenhofer, advocaat te Amsterdam, namens eiseres bij verzetschrift van 23 juni 2000, aangevuld bij brief van 25 september 2000 verzet, gedaan.
3. Het verzet is behandeld ter zitting van 5 oktober 2000. Eiseres is aldaar verschenen en bijgestaan door mr. Duttenhofer, voornoemd. Verweerder heeft zich -zoals te voren aangekondigd- niet ter zitting doen vertegenwoordigen.
Tevens was ter zitting aanwezig C, de partner van eiseres.
4. In het verzetschrift stelt eiseres zich op het standpunt dat het beroep ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard. Hiertoe voert zij aan dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe nopen van de beleidsregel af te
wijken dat bij een aanvraag om toelating op grond van het partnerbeleid voldaan moet zijn aan de voorwaarde dat de ongehuwde staat is aangetoond. Deze bijzondere omstandigheden zijn gelegen in het feit dat eiseres en referent
volgens islamitisch geloof in het huwelijk zijn getreden en op [...] 2000 hun dochter is geboren welke op 15 augustus 2000 door referent is erkend. In dit verband zijn door eiseres de geboorte-akte en de erkennings-akte overgelegd.
Van eiseres kan niet gevergd worden haar gezinsleven voort te zetten in Ghana omdat referent de Nederlandse nationaliteit heeft. Zijn toelating tot Ghana is derhalve niet gewaarborgd. In dit verband zijn door eiseres een faxbericht
van de Ghanese ambassade van 11 februari 2000 en twee uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats overgelegd. Tenslotte had eiseres voor het nemen van het besluit op bezwaar door verweerder gehoord moeten worden. In dit verband
zijn door eiseres twee uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats overgelegd.
5. Ter zitting is door eiseres gesteld dat verweerder geen rekening heeft gehouden met het feit dat er gelijktijdig met de onderhavige procedure nog een tweede procedure loopt. Deze procedure betreft de legalisatie van de documenten
van eiseres en in deze procedure is nog niet in hoogste instantie beslist. Verweerder diende tenminste een onherroepelijke beslissing af te wachten in de legalisatiekwestie alvorens een beslissing te nemen om verlening van een
vergunning tot verblijf. In dit verband wijst eiseres op de uitspraak van het Europees Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) van 11 juli 2000.
6. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank bij haar uitspraak van 15 mei 2000 terecht heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk ongegrond is en dat zij terecht op grond van die overweging ertoe is
overgegaan het onderzoek te sluiten.
7. Op grond van de gedingstukken stelt de rechtbank het navolgende vast.
Bij brief van 20 maart 2000 is door de griffier aan eiseres meegedeeld dat met de behandeling van het beroep is gewacht op de uitspraken van de Rechtseenheidskamer (REK) inzake het vereiste van het aantonen van de ongehuwde staat
met officiële gelegaliseerde (en in bepaalde gevallen geverifieerde) documenten. Voorts is meegedeeld dat de REK op 10 november 1999 (JV 1999/295) uitspraak heeft gedaan en in verband hiermee is aan eiseres verzocht binnen een
termijn vier weken mee te delen of deze uitspraken aanleiding vormen het beroep in te trekken dan wel het beroep aan te vullen. Bij brief van 14 april 2000 is door de gemachtigde van eiseres meegedeeld dat het beroep gehandhaafd
blijft en heeft gemachtigde van eiseres de rechtbank verzocht om uitspraak te doen op basis van de stukken.
8. Allereerst merkt de rechtbank op dat eiseres in reactie op de brief van de rechtbank van 20 maart 2000 niet heeft aangegeven dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe nopen om van de beleidsregels af te wijken en
dat zij heeft verzocht om uitspraak te doen op basis van de stukken. Eerst in verzet is door eiseres gesteld dat er sprake is van bijzondere omstandigheden.
Blijkens de Memorie van Toelichting op artikel 8:55 van de Awb komt, indien het verzet ontvankelijk is, de gegrondheid daarvan aan de orde. Alsdan gaat het om beantwoording van de vraag of er inderdaad sprake is geweest van -voor
zover thans van belang- een kennelijk ongegrond beroep. Het verzet treft doel indien de rechtbank weliswaar aannemelijk acht dat het beroep ongegrond is, maar niettemin het beroep niet kennelijk ongegrond acht. Anders dan in hoger
beroep wordt in de verzetprocedure de hoofdzaak niet beoordeeld. (PG AWB II, p.452-453). Dit betekent dat nieuwe stellingen in verzet omtrent de hoofdzaak niet tot gegrondverklaring van het verzet kunnen leiden.
Uit het voorgaande volgt dat de omvang van de toetsing in de onderhavige verzetprocedure is beperkt tot de vraag of de rechtbank op 15 mei 2000 op basis van de zich in het dossier bevindende stukken terecht heeft geoordeeld dat het
beroep kennelijk ongegrond was.
Nu hetgeen in verzet is aangevoerd niet is aangevoerd in de gronden van het beroep dan wel in de brief van eiseres van 14 april 2000, heeft de rechtbank op 15 mei 2000 terecht geoordeeld dat het beroep kennelijk ongegrond was.
Voorts heeft de rechtbank, reeds gelet op de toestemming van eiseres om de zaak op de stukken af te doen, terecht besloten de zaak zonder verder onderzoek af te doen. Het verzet is mitsdien ongegrond.
9. In de tweede plaats is de rechtbank -ten overvloede- van oordeel dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet zodanig zijn dat deze voor verweerder aanleiding hadden dienen te zijn om van de beleidsregels af te wijken.
Hiertoe overweegt de rechtbank dat het feit dat eiseres en haar partner op 18 augustus 1999 volgens islamitisch recht zijn gehuwd en dat op [...] 2000 hun dochter is geboren, welke feiten verweerder ten tijde van het bestreden
besluit overigens niet bekend waren, er niet toe kunnen leiden dat eiseres door verweerder dient te worden toegelaten, op straffe van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden (EVRM), nu het hier om een eerste toelating gaat.
10. Ook de stelling dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Ghana uit te oefenen omdat referent niet beschikt over de Ghanese nationaliteit leidt niet tot een ander oordeel nu deze stelling niet nader
onderbouwd is. De verwijzing in dit verband naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 5 januari 1999 (AWB 98/4229 VRWET) en 28 oktober 1999 (AWB 98/7381 VRWET) faalt, aangezien de rechtbank in die zaken tot de
conclusie kwam dat het bestreden besluit niet naar behoren was gemotiveerd, omdat eiseres verweerders standpunt inzake schending van artikel 8 van het EVRM gemotiveerd had bestreden terwijl verweerder daar in het bestreden besluit
geheel aan was voorbij gegaan. Deze situatie deed zich in de onderhavige hoofdzaak niet voor nu eiseres noch in bezwaar noch in beroep heeft gesteld dat er sprake is van een objectieve belemmering het gezinsleven in Ghana uit te
oefenen en deze stelling ook in verzet niet heeft onderbouwd.
11. Voor wat betreft het beroep van eiseres op de uitspraak van het EHRM inzake Ciliz overweegt de rechtbank allereerst dat dit arrest dateert van na de in verzet bestreden uitspraak van de rechtbank, terwijl voorts de relevantie
van dat arrest, waarin een geheel andere feitenconstellatie aan de orde was, voor de onderhavige zaak door gemachtigde van eiseres niet is uitgewerkt.
12. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verzet van eiseres, onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:55, vijfde lid, aanhef en onder b van de Awb ongegrond moet worden verklaard.
13. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:55, zesde lid, Awb blijft de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand.
Beslist wordt als volgt.
BESLISSING
De rechtbank
verklaart het verzet ongegrond.
Gewezen door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter, en door deze uitgesproken in het openbaar op 4 december 2000 in tegenwoordigheid van mr. S.J. Giling, griffier.
Afschrift verzonden op: 22 december 2000
Conc.: SG
Coll:
Bp: -
D: B