ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9444

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/2306
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag op grond van verblijf in Nederland

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 12 december 2000 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiser, een Surinaamse nationaliteit, verbleef sinds 3 mei 1992 in Nederland en had een aanvraag ingediend via zijn partner, C, die als referente fungeerde. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser zich in Nederland bevond, wat in strijd zou zijn met de vereisten voor een mvv-aanvraag, die vereist dat de vreemdeling in het buitenland verblijft om de uitkomst van de aanvraag af te wachten. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet onredelijk was, gezien het beleid dat is vastgelegd in de Vreemdelingenwet en de bijbehorende beleidsregels. Eiser had aangevoerd dat hij voldeed aan de voorwaarden voor verblijf bij zijn partner en dat de afwijzing in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank verwierp dit argument, aangezien de procedure voor het aanvragen van een mvv vereist dat de vreemdeling zich in het buitenland bevindt. De rechtbank concludeerde dat het besluit van de verweerder om de mvv-aanvraag af te wijzen rechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/2306 S1813
inzake : A, wonende te B, eiser,
tegen : de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiser, geboren op [...] 1969, bezit de Surinaamse nationaliteit. Op 9 juli 1999 heeft C, partner van eiser en tevens referente, de korpschef van de regiopolitie Utrecht verzocht ambtshalve te bezien of eiser in aanmerking komt
voor een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv). Bij besluit van 6 december 1999 heeft verweerder op de aanvraag om mvv afwijzend beslist. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van 31 december
1999, aangevuld bij schrijven van 11 januari 2000. Het bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 21 februari 2000.
2. Bij beroepschrift van 6 maart 2000, aangevuld bij schrijven van 7 april 2000, heeft eiser tegen dit afwijzende besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 18 juli 2000 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van
verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 29 september 2000 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2000. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. R. Veerkamp, advocaat te Utrecht. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. M. Meines, ambtenaar
bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. Tevens was ter zitting aanwezig C, partner van eiser.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van artikel 33d van de Vw worden besluiten omtrent de afgifte van mvv's gegeven krachtens het Souverein Besluit van 12 december 1813, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, gelijkgesteld
met besluiten aangaande de toelating, gegeven op grond van de Vw. De rechtbank 's-Gravenhage is derhalve bevoegd.
2. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Eiser verblijft sedertdien 3 mei 1992 als vreemdeling in de zin van de
Vw in Nederland. Hij wenst verblijf bij zijn Nederlandse partner C.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de grondslag aan de onderhavige mvv-aanvraag is komen te vervallen, aangezien eiser zich in Nederland bevindt. Een mvv kan niet worden verleend om de binnenkomst achteraf te legaliseren.
De vreemdeling ten behoeve van wie een mvv is aangevraagd, dient de beslissing op die aanvraag in het buitenland af te wachten. Verweerder verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Rechtseenheidskamer Vreemdelingenzaken
(REK) van 16 maart 1995 (AWB 95/118 VRWET, MR 1995, 75). De weigering eiser verblijf hier te lande toe te staan is niet in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM).
4. Eiser heeft aangevoerd dat, nu kennelijk aan de voorwaarden voor verblijf bij partner is voldaan, niets het verlenen van een mvv respectievelijk het verlenen van ontheffing van het mvv-vereiste in de weg staat. De weigering hem
verblijf in Nederland toe te staan is in strijd met artikel 8 van het EVRM. Eiser had gehoord dienen te worden.
5. Ter zitting is namens verweerder desgevraagd verklaard dat in de onderhavige zaak door de korpschef ambtshalve is bezien of eiser in aanmerking komt voor een mvv. Dit dient te worden aangemerkt als een mvv-aanvraag. De korpschef
heeft zich onthouden van advies. De aanvraag is vervolgens aan verweerder voorgelegd voor een beslissing.
De mvv-procedure bestaat uit twee fasen. De eerste fase is de mvv-aanvraag die al dan niet tot inwilliging van een mvv kan leiden. In de tweede fase dient bij de diplomatieke post in het land van herkomst of bestendig verblijf door
betrokkene te worden verzocht om de daadwerkelijke afgifte van de mvv, waarbij betrokkene zich dient te identificeren. Beide fasen dienen door betrokkene in het land van herkomst of bestendig verblijf te worden afgewacht.
De rechtbank overweegt het volgende.
6. In artikel 1 van de Vw is onder meer bepaald dat in deze wet onder een mvv wordt verstaan:
het door een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland na voorafgaande machtiging van de Minister van Buitenlandse Zaken afgegeven visum voor een verblijf van langer dan drie maanden.
7. Ingevolge hoofdstuk A4/5.6.1 van de Vc 1994 adviseert de korpschef ambtshalve een mvv te doen afgeven indien -voorzover hier van belang- een hier te lande verblijvende persoon (de referent), die niet rechtsgeldig een mvv kan
aanvragen, de korpschef verzoekt ambtshalve te bezien of de vreemdeling in het buitenland in aanmerking komt voor een mvv. De korpschef geeft zijn advies rechtstreeks aan de Visadienst indien hij daartoe is gemachtigd, dan wel aan
de Minister van Justitie in de gevallen waarin hij daartoe niet gemachtigd is.
8. Niet in geschil is dat aan het bestreden besluit geen aanvraag van eiser om afgifte van een mvv ten grondslag ligt, doch een verzoek van referente om een ambtshalve advies van de korpschef, als bedoeld in hoofdstuk A4/5.6 Vc.
Verweerder heeft in het besluit in eerste aanleg aangegeven dat referente ten behoeve van eiser een aanvraag om machtiging tot voorlopig verblijf heeft ingediend en in het bestreden besluit dat namens eiser bezwaar is gemaakt tegen
het besluit van 6 december 1999. De rechtbank leidt uit deze bewoordingen af dat verweerder referente kennelijk heeft aangemerkt als gemachtigde van eiser in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Awb en artikel 30, tweede lid, Vw
en voorts het verzoek van referente heeft aangemerkt als een namens eiser ingediende aanvraag om mvv. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met enige wettelijke bepaling.
9. Vervolgens heeft verweerder de aanvraag om mvv afgewezen. Nu verweerder bevoegd was tot het nemen van een dergelijk besluit en verweerder dit besluit ook aan eiser bekend heeft gemaakt, is sprake van een appellabel besluit,
waartegen eiser rechtsmiddelen kon aanwenden.
10. Vervolgens is de vraag aan de orde of dit besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Daaromtrent overweegt de rechtbank het volgende. Hoofdstuk A4/5.1 van de Vc bepaalt dat de mvv-aanvraag wordt afgewezen indien de
vreemdeling in Nederland in plaats van in het buitenland de uitkomst van het onderzoek afwacht ter voorkoming van het omzeilen van het mvv-vereiste. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk. Nu onweersproken is dat eiser ten
tijde van het bestreden besluit in Nederland verbleef kon verweerder derhalve in redelijkheid besluiten de mvv op deze grond te weigeren.
11. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
12. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten.
De rechtbank beslist daarom als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 12 december 2000, door
mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter, in tegenwoordigheid van C.I. Bakker, griffier.
Afschrift verzonden op: 22 december 2000
Conc:cbak
Coll:
Bp:
D:B
bwst 281295