ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9337

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/10262
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hersteltermijn en mvv-vereiste in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 4 juli 2000 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiseres, een Somalische vrouw, om een vergunning tot verblijf. Eiseres had op 8 juni 1999 een aanvraag ingediend, maar deze was door verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres had een beroep gedaan op de vrijstellingscategorie van artikel 16a, derde lid, onder d, van de Vreemdelingenwet (Vw), maar haar beroep was onvoldoende onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de geboden hersteltermijn van slechts een uur niet redelijk was, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet de gelegenheid had gekregen om haar aanvraag adequaat te onderbouwen met medische gegevens, wat in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond, waardoor eiseres alsnog in aanmerking kwam voor een vergunning tot verblijf. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op Fl. 1.420,- werden begroot.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 99/10262 VRWET
inzake : A, wonende te B, eiseres,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op [...] 1952, bezit de Somalische nationaliteit. Op 8 juni 1999 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie Gooi en Vechtstreek een aanvraag ingediend om een vergunning tot verblijf. Bij besluit van
8 juni 1999 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Eiseres heeft tegen dit besluit bij bezwaarschrift van 6 juli 1999, aangevuld bij schrijven van 1 augustus 1999, bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van
27 augustus 1999 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 6 september 1999, aangevuld bij schrijven van 15 november 1999, heeft eiseres tegen dit afwijzende besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te
zullen behandelen. Op 3 februari 2000 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 14 april 2000 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het
beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2000. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P.J.M. van Kuppenveld, advocaat te 's-Hertogenbosch. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door
gemachtigde mr. E. Brakke, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie. Tevens was ter zitting aanwezig M.A. Hersi, tolk.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Eiseres verblijft sedert 12 april 1994 als vreemdeling in de zin van de Vw in Nederland. Op die datum heeft zij, tezamen met haar dochter, C, hier
te lande een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling en om vergunning tot verblijf wegens klemmende reden van humanitaire aard. Verweerder heeft, na eiseres op 25 april 1994 omtrent haar asielmotieven gehoord te hebben, op
deze aanvragen bij besluit van 17 mei 1994 afwijzend beslist Bij bezwaarschrift van 10 augustus 1994 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen dit afwijzende besluit. Bij besluit van 17 september 1996 heeft verweerder dit bezwaar
ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres geen beroep ingesteld.
Thans wenst eiseres primair in aanmerking te komen voor een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard, subsidiair voor een vergunning tot verblijf voor medische behandeling en meer subsidiair doet zij een
beroep op artikel 25 van de Vw.
In het dossier bevindt zich onder meer een brief van 17 februari 1999 van dr. D. Bentz van de Berg, de huisarts van eiseres. Voorts bevindt zich in het dossier een aantal kopieën van de afsprakenkaart van eiseres voor het Ziekenhuis
Hilversum.
In het dossier bevindt zich tevens een brief van 3 juni 1999 van de gemachtigde van eiseres, waarin deze een toelichting geeft bij de onderhavige aanvraag. Daarin staat onder meer vermeld dat eiseres verzoekt om vrijstelling van het
vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) vanwege haar medische toestand.
In het dossier bevindt zich voorts een kennisgeving herstel gebrek van 8 juni 1999, gericht aan eiseres. Hierin wordt vermeld dat teneinde haar aanvraag van 8 juni 1999 in behandeling te kunnen nemen, zij op diezelfde datum in de
gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen met een geldige mvv.
Verder bevindt zich in het dossier een checklist mvv-vereiste (formulier D50) van 8 juni 1999, ten name van eiseres. Hierop is geen van de opgenomen vrijstellingsgronden aangekruist.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag van eiseres op goede gronden buiten behandeling is gesteld. Daartoe is in het thans bestreden besluit het navolgende aangevoerd. Eiseres beschikt niet over een mvv en op haar
zijn geen van de vrijstellingscategorieën van toepassing. Weliswaar heeft eiseres een afsprakenkaart van het ziekenhuis en een brief van haar huisarts overgelegd, maar daarmee is in casu onvoldoende aangetoond dat ten aanzien van
haar sprake is van een acute medische noodsituatie. Mitsdien komt zij niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste.
Evenmin is er sprake van een gegrond beroep op de hardheidsclausule door haar stelling dat van haar niet kan worden gevergd naar (een buurland van) Somalië te gaan om aldaar bij de Nederlandse vertegenwoordiging een mvv-aanvraag in
te dienen. Anders dan eiseres stelt heeft zij wel een herstel-verzuimtermijn gekregen. Deze bedroeg een uur. Eiseres is niet gehoord omdat daartoe, gelet op het bepaalde in artikel 32, tweede lid, van de Vw geen verplichting toe
bestond en dit evenmin door de zorgvuldigheid werd gevorderd.
4. Eiseres meent dat haar aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld vanwege het ontbreken van een geldige mvv. Daartoe heeft zij in beroep het navolgende aangevoerd. Ten onrechte heeft verweerder haar het mvv-vereiste
tegengeworpen. Het vereiste beoogt de geregelde toegang tot Nederland van vreemdelingen die hier langere tijd willen gaan verblijven en beoogt de toets of inderdaad aan de toelatingsvoorwaarden wordt voldaan reeds in het buitenland
te doen plaatsvinden. Evenwel is eiseres reeds meer dan vijf jaar in Nederland, heeft zij in het land van herkomst geen opvang en niemand meer om op terug te vallen. Zij heeft, gelet op de uitspraak van de Rechtseenheidskamer
vreemdelingenzaken (REK) van 3 juni 1999 (AWB 99/104 VRWET; JV 1999,163), recht op een voorwaardelijke vergunning tot verblijf. Dat recht valt niet te rijmen met het mvv-vereiste. Ten onrechte heeft verweerder het beroep van eiseres
op de vrijstelling van artikel 16a, derde lid, aanhef en onder d, van de Vw afgewezen. Nu het hier een vrijstelling om medische gronden betreft kon verweerder de door eiseres aangetoonde noodzaak van medische zorg niet zonder nader
onderzoek door het Bureau Medische Advisering (BMA) afdoen. Niet is gebleken dat verweerder eiseres een herstel-verzuimtermijn heeft gesteld. Weliswaar heeft verweerder aan de hand van de kennisgeving herstel gebrek van 8 juni 1999
overwogen dat eiseres een herstel-verzuimtermijn van een uur is gegeven, maar uit de stukken valt dat niet op te maken.
Verweerder heeft ten onrechte niet onderzocht dan wel afgewogen of in het onderhavige geval sprake is van een zeer bijzonder geval, als bedoeld in artikel 16a, zesde lid, van de Vw, ondanks het feit dat eiseres uitdrukkelijk een
beroep op de hardheidsclausule heeft gedaan. Uit de checklist mvv-vereiste blijkt niet dat er enige onderzoek heeft plaatsgevonden. Eiseres wijst voor de beoordeling van de hardheidsclausule op de uitspraak van de president van deze
rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, van 9 april 1999 (AWB 99/1069 VRWET; Jub. nr. 11-6).
5. In het verweerschrift van 14 april 2000 heeft verweerder het bestreden besluit gehandhaafd en nog het navolgende aangevoerd.
Met eiseres is de checklist mvv-vereiste doorgenomen. Eiseres heeft bij die gelegenheid zonder voorbehoud verklaard niet in het bezit te zijn van een mvv en voorts dat er geen vrijstellingsgronden op haar van toepassing zijn. De
reikwijdte van de hardheidsclausule is uiterst beperkt. Eiseres heeft in het kader van haar beroep op de hardheidsclausule onvoldoende aangevoerd om tot vrijstelling op grond van die clausule te kunnen leiden.
Reeds staat in rechte vast dat eiseres niet voor een voorwaardelijke vergunning tot verblijf in aanmerking komt. Bovendien heeft de REK verweerders standpunt gesanctioneerd dat personen van de Darod, Marehan, niet in aanmerking
komen voor een voorwaardelijke vergunning tot verblijf.
Er is geen sprake van schending van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres
en haar dochter zijn beiden meerderjarig en niet is aannemelijk geworden dat tussen hen sprake is van meer dan de normale emotionele banden.
6. Ter zitting heeft eiseres nog het volgende aangevoerd.
Er kan geen misverstand over bestaan dat namens eiseres een beroep is gedaan op twee vrijstellingsgronden wat betreft de mvv-eis, namelijk met betrekking tot de medische situatie en de hardheidsclausule. Ten onrechte heeft
verweerder de veiligheidssituatie in Somalië niet betrokken bij de beoordeling van het beroep op de hardheidsclausule. Verweerder kon niet zonder nader onderzoek concluderen dat tussen eiseres en haar dochter niet meer dan de
normale emotionele banden bestaan.
Desgevraagd heeft eiseres voorts nog het navolgende medegedeeld. Zij lijdt aan de ziekte van Graves en staat daarvoor thans nog onder controle. Er moet inderdaad van uit worden gegaan dat eiseres een hersteltermijn is gegeven. De
gegeven herstel- verzuimtermijn van een uur is in het onderhavige geval veel te weinig geweest. Op dat moment was het onderzoek naar de medische situatie van eiseres nog gaande. Zij had een langere termijn moeten krijgen.
7. Verweerder heeft ter zitting nog het navolgende aangevoerd.
Verweerder toetst strikt aan het mvv-vereiste. Om voor vrijstelling in aanmerking te komen, moet sprake zijn van een zeer ernstige (medische) situatie. Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt niet van zo'n situatie. Er rust
op verweerder geen onderzoeksplicht nu niet is gebleken van onmogelijkheden voor eiseres om naar het buitenland te gaan. Verweerder heeft, gelet op het besluit in primo, rekening gehouden met eiseres' beroep op vrijstellingsgronden.
De rechtbank overweegt het volgende.
8. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, van de Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend.
9. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikellid het beleid dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende
redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994.
10. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan verweerder, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijke voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden
onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door verweerder gestelde (redelijke)
termijn de aanvraag aan te vullen.
11. Ingevolge artikel 16a, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag om toelating slechts in behandeling genomen indien de vreemdeling beschikt over een geldige mvv, welke hij heeft aangevraagd en aan hem is verstrekt in het land van
herkomst of bestendig verblijf.
Artikel 16a, derde lid, van de Vw bevat een aantal categorieën vreemdelingen die van het mvv-vereiste zijn vrijgesteld, waaronder vreemdelingen aan wie in Nederland verlening van medische zorg noodzakelijk is. In artikel 16a, zesde
lid, van de Vw is ten slotte bepaald dat verweerder in zeer bijzondere, individuele gevallen voor het in behandeling nemen van de aanvraag kan afzien van het mvv-vereiste.
12. In Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 1998/28 van 10 november 1998 is onder meer bepaald dat -voordat de aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld- de vreemdeling een termijn moet worden gesteld om de
aanvraag aan te vullen. De termijn wordt gegeven opdat de vreemdeling de reeds aan hem afgegeven mvv van zijn adres in Nederland kan ophalen of bewijs kan leveren voor zijn stelling dat hij aan een van de vrijstellingsvoorwaarden
voldoet. In het algemeen is daarvoor een termijn van twee weken redelijk. Die termijn geldt echter als uitgangspunt, en kan korter of langer zijn. Indien er, bijvoorbeeld, sprake is van openbare orde aspecten, van een tweede of
derde aanvraag of van dreigend verlies van daadwerkelijke verwijderingsmogelijkheden, kan ook een kortere termijn van een dag of een uur redelijk zijn.
13. Door eiseres is primair betoogd dat verweerder haar ten onrechte het mvv-vereiste heeft tegengeworpen, nu zij afkomstig is uit Somalië en, gelet op haar afkomst, in aanmerking komt voor een voorwaardelijke vergunning tot
verblijf. Daargelaten de vraag of in geval men in aanmerking komt of wenst te komen voor een voorwaardelijke vergunning tot verblijf het mvv-vereiste gesteld mag worden, is de rechtbank van oordeel dat uit de uitspraken van de REK
van 6 maart 1997 (AWB 96/12699, 96/5144 en 96/7941 VRWET) en 3 juni 1999 (AWB 99/104, 99/71, 99/72 en 99/73 VRWET) valt af te leiden dat personen die behoren tot de Darod, Marehan, niet in aanmerking komen voor een voorwaardelijke
vergunning tot verblijf. Het betoog van eiseres op dit punt faalt derhalve.
14. Het subsidiaire betoog van eiseres strekt ertoe dat verweerder eiseres' aanvraag om toelating niet in redelijkheid buiten behandeling kon stellen wegens het niet voldoen aan het wettelijk mvv-vereiste, nu op haar de
vrijstellingscategorie van artikel 16a, derde lid, onder d, van de Vw van toepassing is.
15. De rechtbank stelt voorop dat uit het besluit in primo valt af te leiden dat verweerder zich rekenschap heeft gegeven van het feit dat eiseres een beroep op de genoemde vrijstellingscategorie heeft gedaan. Naar het oordeel van
de rechtbank kon verweerder zich ten tijde van besluit in primo in beginsel op het standpunt stellen dat eiseres haar beroep op deze vrijstellingscategorie onvoldoende (feitelijk) had onderbouwd, nu zij slechts een afsprakenkaart
van het ziekenhuis en een brief van haar huisarts had overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank was onder de gegeven omstandigheden een termijn van een uur niet als redelijk aan te merken. Het is de rechtbank niet duidelijk
geworden waarom eiseres niet een termijn van twee weken, welke termijn in TBV 1998/28 in het algemeen als redelijk wordt aangemerkt, is gegund om haar beroep op de vrijstellingscategorie van artikel 16a, derde lid, onder d, van de
Vw te onderbouwen met (de noodzakelijke) informatie van medisch specialisten. Weliswaar gaat het hier om een tweede aanvraag van eiseres om toelating, maar niet valt in te zien waarom dit meebrengt dat een hersteltermijn van een uur
redelijk is. Door eiseres een termijn van slechts een uur te geven, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Het
beroep is dus gegrond.
Onder de gegeven omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het bezwaar alsnog gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen door dit in te trekken.
16. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn begroot op
Fl. 1.420,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
17. Ingevolge artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, dient het griffierecht te worden vergoed door de rechtspersoon, aangewezen door de rechtbank.
De rechtbank beslist daarom als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. verklaart het bezwaar alsnog gegrond en herroept het besluit van 8 juni 1999 door dit in te trekken;
4. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad Fl. 225,-;
6. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op Fl. 1.420,- (zegge veertienhonderdtwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2000, door mr. H.P.M. Meskers, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.P. Zweedijk, griffier.
Afschrift verzonden op: 11 juli 2000
Conc.: PZ
Coll:
Bp:
D:
110497