ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9336
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- H.J. Buijsman
- Rechtspraak.nl
Uitzetting van vreemdelingen en de toepassing van artikel 3 EVRM in het kader van de Dublin Overeenkomst
In deze zaak, uitgesproken op 16 augustus 2000 door de Rechtbank 's-Gravenhage, werd een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld in het kader van een uitzettingsprocedure. Verzoekers, A en haar kleinzoon B, burgers van de Federale Republiek Joegoslavië, hadden aanvragen om toelating als vluchteling ingediend, welke door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) waren afgewezen. De president van de rechtbank moest beoordelen of de uitzetting van verzoekers naar Italië, waar zij op basis van de Dublin Overeenkomst naartoe zouden worden overgedragen, in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De president oordeelde dat de overdragende staat zich ervan moet vergewissen dat de vreemdeling niet wordt blootgesteld aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM, ongeacht of de vreemdeling in het overnemende land al dan niet is uitgeprocedeerd. De president concludeerde dat het onderzoek van de IND naar de situatie van verzoekers in Italië tekortschiet en dat er onvoldoende zekerheid bestaat dat de uitzetting niet zou leiden tot een schending van artikel 3 EVRM. Daarom werd het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen, en werd de IND gelast de uitzetting achterwege te laten totdat op het bezwaar van verzoekers was beslist. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld in de proceskosten van verzoekers.