ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9334
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- M. van Paridon
- M. Kruijt
- Rechtspraak.nl
Toepassing van het Witte-illegalenbeleid en de bewijsvoering voor verblijf in Nederland
In deze zaak heeft de president van de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 oktober 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag voor een vergunning tot verblijf zonder beperkingen op grond van de Tijdelijke regeling voor witte illegalen. Verzoeker, een Turkse nationaliteit, had op 23 november 1999 een aanvraag ingediend, welke door de Staatssecretaris van Justitie op 9 juni 2000 was afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist. De president overwoog dat de regeling geen duidelijke voorschriften bevatte over de bewijsvoering voor ononderbroken verblijf in Nederland, maar dat verweerder in zijn brief wel indicaties had gegeven voor bewijsmogelijkheden. De president was niet overtuigd dat verweerder enkel op objectieve en verifieerbare bronnen kon afgaan en achtte het niet uitgesloten dat verklaringen van derden onder bepaalde omstandigheden betekenis konden hebben. De president concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening niet onredelijk was, gezien de eisen die verweerder stelde aan de bewijsvoering. De president wees het verzoek af, omdat niet was aangetoond dat verzoeker aan de voorwaarden voor verblijf voldeed, met name de eis van ononderbroken verblijf sinds 1 januari 1992. De president oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had besloten de uitzetting niet achterwege te laten, en dat er geen klemmende redenen van humanitaire aard waren die een vergunning tot verblijf rechtvaardigden.