3. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres niet voor toelating in aanmerking komt op grond van het EEG-recht. Voorts komt eiseres geen verblijfsrecht toe op grond van hoofdstuk B4/6 van de
Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994, omdat C niet beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van de Vw. Een vrijstelling van het middelenvereiste is in casu niet aan de orde daar een dergelijke vrijstelling slechts van
toepassing is op gehuwden. De enkele omstandigheid dat eiseres voornemens is met haar partner te huwen, kan er niet toe leiden dat aan haar een vergunning tot verblijf wordt verleend omdat het hier een onzekere toekomstige
gebeurtenis betreft waarmee thans geen rekening kan worden gehouden. Er bestaat voorts geen aanleiding om eiseres in het bezit te stellen van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Evenmin
is er in dit geval sprake van bijzondere omstandigheden welke verweerder nopen tot toelating van eiseres. De omstandigheid dat C over een recente gelegaliseerde Colombiaanse geboorteakte dient te beschikken om met eiseres in het
huwelijk te kunnen treden, veranderd het bovenstaande niet. Immers, niet is aangetoond dan wel gebleken, dat het onmogelijk is een dergelijke akte te verkrijgen en vervolgens in het huwelijk te treden. De omstandigheid dat eiseres
en C niet beschikken over de financiële middelen om naar Colombia te gaan om de legalisatie persoonlijk te regelen, leidt niet tot een andere conclusie. De weigering eiseres verblijf hier te lande toe te staan, levert geen schending
op van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De omstandigheid dat eiseres en haar gezin zich niet in België zouden kunnen vestigen, daar in België
tenminste dezelfde belemmeringen voor uitoefening van het gezinsleven gelden als in Nederland, kan niet worden aangemerkt als een objectieve belemmering die zich tegen de uitoefening van het gezinsleven buiten Nederland verzet.
Indien echter zou worden aangenomen dat er sprake is van een objectieve belemmering, wordt overwogen dat dit in het onderhavige geval geen positieve verplichting inhoudt om eiseres verblijf hier te lande toe te staan. Afweging van
de betrokken belangen in dit geval leidt tot het oordeel dat in redelijkheid aan het algemeen belang meer gewicht kan worden toegekend, daar C een uitkering ten laste van de openbare kas ontvangt. Niet is gebleken dat het
gezinsleven niet buiten Nederland kan worden uitgeoefend en voorts kan de uitoefening van het gezinsleven –zij het in enigszins gewijzigde vorm- eveneens worden gecontinueerd terwijl eiseres in België verblijft en haar gezin in
Nederland. Om de uitoefening van het gezinsleven in Nederland niet blijvend onmogelijk te maken, is bij de belangenafweging onder meer betrokken of binnen een redelijke termijn veranderingen kunnen optreden in de persoonlijke
situatie van eiseres en C. Immers, niet kan worden uitgesloten dat C binnen een redelijke termijn aan het middelenvereiste kan gaan voldoen. Evenmin is uitgesloten dat hij binnen een redelijke termijn over een gelegaliseerde
geboorteakte kan beschikken, zodat hij met eiseres in het huwelijk kan treden.