ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9331
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vluchtelingenstatus op basis van artikel 1F Vluchtelingenverdrag wegens medeverantwoordelijkheid voor misdrijven tegen de menselijkheid
In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 1 december 2000 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Afghaanse nationaliteit houder, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor vluchtelingenstatus. Eiser verbleef sinds 5 december 1993 in Nederland en had op 15 december 1993 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling. De Staatssecretaris van Justitie had deze aanvraag op 5 juni 1997 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Het bezwaar werd op 6 maart 1998 ongegrond verklaard. Eiser stelde dat hij in aanmerking kwam voor toelating, omdat hij administratieve functies had vervuld binnen de Khad, de Afghaanse militaire inlichtingendienst, en zich niet schuldig had gemaakt aan mensenrechtenschendingen.
De rechtbank oordeelde dat de functies die eiser binnen de Khad had bekleed, van een zodanig niveau waren dat er voldoende redenen waren om te veronderstellen dat hij medeverantwoordelijk was voor misdrijven tegen de menselijkheid, zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank verwees naar het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken, waarin werd gesteld dat toelating tot de Khad na een strenge selectie plaatsvond. Eiser had leidinggevende functies bekleed en was op de hoogte van mensenrechtenschendingen, wat zijn medeverantwoordelijkheid versterkte.
De rechtbank concludeerde dat eiser, ondanks zijn verklaring dat hij niet persoonlijk betrokken was bij schendingen, medeverantwoordelijk moest worden gehouden voor de schendingen die binnen de Khad plaatsvonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiser geen bescherming op grond van het Vluchtelingenverdrag toekwam. De rechtbank benadrukte dat de integriteit en geloofwaardigheid van Nederland als soevereine staat in het geding was, wat meebracht dat de Staatssecretaris beleidsmatig voldoende ruimte had om de vergunning tot verblijf te weigeren.