ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9289

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/4076
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling en zelfredzaamheid van een alleenstaande minderjarige in China

In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiseres, een alleenstaande minderjarige met de Chinese nationaliteit, om toelating als vluchteling in Nederland. Eiseres heeft in 1997 asiel aangevraagd, maar haar verzoek werd afgewezen op grond van niet-ontvankelijkheid. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiseres zich in China zelfstandig kan redden. Eiseres, die op 1 juli 1997 haar aanvraag indiende, heeft een verleden van trauma en geweld meegemaakt, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet voldoende is om haar vluchtelingenstatus te rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat eiseres, ondanks haar moeilijke verleden, in staat is om in China zelfstandig te overleven. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, waaronder de Vreemdelingenwet en het Vluchtelingenverdrag, in overweging genomen en vastgesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar China te vrezen heeft voor vervolging. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres over de situatie van alleenstaande moeders in China en de gevolgen van de één-kind-politiek overwogen, maar oordeelt dat deze niet voldoende zijn om haar aanvraag te honoreren. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf op grond van humanitaire redenen of als vluchteling.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr. : AWB 99/4076 VRWET
inzake : A, wonende te B, eiseres,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op (...) 1979, bezit de Chinese nationaliteit. Zij verblijft sedert januari 1997 als vreemdeling in de zin van de Vw in Nederland. Op 1 juli 1997 heeft zij aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en
verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Bij besluit van 22 november 1997 heeft verweerder op deze aanvragen afwijzend beslist. De aanvraag om toelating als vluchteling is niet
ingewilligd vanwege niet-ontvankelijkheid. Eiseres heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van 16 december 1997, aangevuld bij brieven van 9 januari 1998 en 17 februari 1999. Eiseres is op 4 maart 1999 gehoord
door een ambtelijke commissie (AC) van verweerder. Bij besluit van 25 maart 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 19 april 1999, aangevuld bij brief van 4 juni 1999, heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. Op
19 mei 2000 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 13 juni 2000 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2000. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. T. Neijzen, advocaat te Leiden. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr.
W.T.C. Venekamp-Vriends, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie. Tevens was C ter zitting aanwezig.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij in aanmerking komt voor toelating als vluchteling. Daartoe heeft zij, zoals blijkt uit de rapporten van eerste gehoor van 1 juli 1997 en nader gehoor van 14 augustus 1997 en de
aanvullingen en correcties daarop, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De ouders van eiseres zijn overleden toen eiseres nog jong was. Eiseres is na het overlijden van haar ouders bij haar oom gaan wonen. Eiseres was toen twee jaar oud. Haar oom was niet aardig tegen haar en heeft haar geslagen. Op
zondag ging zij naar de kerk in het naburige dorp D en dan voelde zij zich fijn. Toen eiseres dertien jaar oud was, heeft zij de woning van haar oom verlaten. Eiseres stelt vervolgens een zwervend bestaan te hebben geleid. Zij
verbleef op verschillende plaatsen. Enkele keren is zij teruggeweest naar de kerk. De mensen van de kerk konden eiseres niet helpen want zij waren ook arm. Sommigen gaven haar te eten maar niemand wilde eiseres in zijn gezin
opnemen. In november 1996 kwam zij een man tegen die zei dat hij haar kon helpen om werk te zoeken. Eiseres weet niet meer in welke stad dat was. De man vroeg haar waarom ze bedelde. Toen eiseres vertelde dat zij huis niets te eten
had, zei hij dat hij haar zou helpen. Hij zei dat het in het buitenland goed was. Hij vroeg aan eiseres of zij meewilde en eiseres zei dat ze graag meewilde. Hij heeft geen tegenprestatie verlangd en eiseres vond dat wel vreemd maar
dacht dat het de zegen van God was en ze was heel blij. Eiseres heeft de man twee keer ontmoet. Als hij haar nodig had, kwam hij haar opzoeken. Eiseres ontmoete hem in D. Na twee á drie ontmoetingen verlieten eiseres en de man
in december 1996 China. Eiseres weet niet via welke plaatsen zij naar Nederland is gereisd. Tien dagen na vertrek is eiseres overgedragen aan een tweede man. Eiseres is door beide mannen verkracht gedurende de reis naar Nederland.
In Nederland is eiseres meerdere malen verkracht door vrienden van de tweede man. Eiseres is hierdoor zwanger geraakt. Een week na aankomst van eiseres in Nederland, heeft zij het huis van de mannen verlaten. Eiseres weer niet in
welke stad dat was. Eiseres heeft sindsdien in Nederland rondgezworven, gebedeld en een maand bij een Chinees echtpaar gewoond en op hun kind gepast. Eiseres weet de namen van deze mensen niet. Nadat zij daar ook weg moest heeft
eiseres bij iedereen gebedeld en om werk gevraagd. Een Chinese man heeft eiseres naar het asielzoekerscentrum verwezen. Op 25 oktober 1997 is eiseres bevallen van een dochter, genaamd C.
Eiseres heeft in haar bezwaarschrift naar voren gebracht dat haar oom haar enige familielid in China is. Eiseres was minderjarig toen zij een aanvraag deed en zij dient in aanmerking te komen voor een vergunning tot verblijf op
grond van het bijzondere toelatingsbeleid zoals neergelegd in hoofdstuk B7/13.7 van de Vc. Eiseres was –nadat zij het huis van haar oom had verlaten- aangewezen op de hulp van derden. Bij terugkeer naar China is er geen adequate
opvang voor eiseres en haar dochtertje. Het is geenszins ongeloofwaardig dat eiseres ten behoeve van een prostitutienetwerk onder valse voorwendselen naar Europa is gebracht. De ervaringen van eiseres zijn zo traumatisch dat deze
ertoe geleid kunnen hebben dat zij haar herinneringen heeft verdrongen. Bovendien kan het zijn dat angst voor de smokkelaars haar verhindert om gedetailleerder over deze gebeurtenissen te verklaren. Ten aanzien hiervan is nader
onderzoek geïndiceerd. Tenslotte heeft eiseres aangevoerd dat verweerder de aanvraag ten onrechte niet heeft ingewilligd vanwege de niet-ontvankelijkheid ervan. Verweerder kan een alleenstaande minderjarige asielzoeker niet
tegenwerpen dat zij zich bij binnenkomst in Nederland vermoedelijk niet onverwijld heeft gemeld.
Ten overstaan van de AC heeft eiseres naar voren gebracht dat zij zichzelf niet staande kon houden in China en dat zij vaak honger had. Toen eiseres zwierf heeft zij slechts een enkele keer in haar oude dorp de kerk bezocht. Eiseres
heeft aangegeven moeite te hebben met het opvoeden van haar dochter.
In het beroepschrift heeft eiseres opgemerkt dat een identiteitsdocument geen vereiste is voor het in aanmerking te komen voor een vergunning tot verblijf op grond van het bijzondere toelatingsbeleid zoals neergelegd in hoofdstuk
B7/13.7 van de Vc. Eiseres wijst op een uitspraak van de Rechtseenheidskamer voor vreemdelingenzaken (REK) van 3 juni 1997 (AWB 97/3056 VRWET). Het is niet relevant of eiseres zich lange tijd in China heeft kunnen redden, maar het
gaat erom onder welke omstandigheden dit gebeurde.
Eiseres kon zichzelf niet redden in China en had om te overleven hulp nodig van derden. In China is de maagdelijkheid van de vrouw van groter belang dan haar leven. Verkrachte vrouwen lopen het risico door hun familie uit hun huis
verdreven te worden of hun baan te verliezen doordat zij worden gezien als de schuldige partij. Het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 30 oktober 1998 -waar verweerder in het bestreden besluit naar verwijst-
vermeldt onder andere dat ongehuwden geen toestemming krijgen om een kind te krijgen. Eiseres geeft voorts aan dat hetgeen in het bovenstaande ambtsbericht wordt vermeld over de één-kind-politiek, niet overeenkomt met de praktijk in
China. Doordat eiseres moeder is van een dochter is het voor haar onmogelijk om een toekomst op te bouwen in China. Eiseres zal als gevolg van de één-kind-politiek in China worden verstoten en de kans dat zij een man vindt die met
haar zal willen trouwen is gering. Tenslotte vreest eiseres in China vervolging dan wel een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 EVRM vanwege het feit dat zij een ongehuwde, alleenstaande moeder is van een zonder
toestemming geboren kind.
Eiseres heeft ter ondersteuning van het gestelde omtrent de situatie in China verscheidene bescheiden overgelegd, te weten drie publicaties van Jan van der Putten uit de Volkskrant uit 1999 ( “Niet vrijen, anders breekt de hel los”
en “China erkent uitbuiting van vrouwen”), twee brieven van Vluchtelingenwerk Rijnmond van 15 februari 1999 resp. 1 maart 1999 met bijlagen, waaronder een gedeelte uit het rapport “Women in China: van Amnesty International
van juni 1995, van het China Country Report, Us Department of State, 30-1-1998 (p. 30 e.v.) en van het Report on Implementation of CEDAW (Committee on the Elimination of All Forms of Discrimination Against Women) van december 1998.
3. In het besluit in primo stelt verweerder zich primair op het standpunt dat de aanvraag om toelating als vluchteling terecht niet is ingewilligd wegens de niet-ontvankelijkheid ervan, omdat eiseres zich niet onverwijld heeft
gemeld in de zin van artikel 15b, eerste lid aanhef en onder f van de Vw. Subsidiair is verweerder van mening dat voor zover sprake zou zijn geweest van een ontvankelijke aanvraag die aanvraag niet zou zijn ingewilligd wegens de
kennelijke ongegrondheid ervan.
Verweerder stelt zich, blijkend het bestreden besluit, op het standpunt dat niet aannemelijk is dat eiseres in het land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van de Vw. Eiseres heeft niet aannemelijk
gemaakt dat in het land van herkomst van de kant van de autoriteiten een bijzondere negatieve belangstelling voor eiseres bestaat. Uit haar verklaringen blijkt dat zij geen enkel persoonlijk probleem heeft ondervonden van de zijde
van de Chinese autoriteiten, noch dat de reden van haar vertrek uit China hierin gelegen was. De uitvoering van een op beïnvloeding van de gezinsgrootte gericht beleid levert geen vervolging op in vluchtelingrechtelijke zin. Een
non-discriminatoire geboortebeperkingspolitiek die tot doel heeft een bestaansdraagvlak voor alle Chinezen te creëren, kan worden beschouwd als een legitieme uitoefening van het staatsgezag. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt
dat de gestelde maatregelen die de Chinese autoriteiten (zullen) treffen in het kader van de geboortebeperking en de gevolgen bij overtreding daarvan discriminatoir zijn dan wel te herleiden zijn tot vluchtelingschap. Er zijn geen
feiten of omstandigheden naar voren gebracht of gekomen op grond waarvan eiseres om klemmende redenen van humanitaire aard in het bezit zou moeten worden gesteld van een vergunning tot verblijf. Niet is gebleken dat er een reëel
risico bestaat dat eiseres bij terugkeer in het land van herkomst zal worden onderworpen aan een behandeling die strijd oplevert met artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM). Eiseres heeft niet aangetoond dat haar terugkeer naar het land van herkomst een schending van artikel 3 EVRM oplevert. De gestelde omstandigheid dat eiseres een kind heeft –dat niet zou zijn geboren uit een wettig
huwelijk- verandert dit niet. Verweerder wijst naar het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 30 oktober 1998, DPC/AM 539282, waaruit blijkt dat kinderen, die in strijd met de één-kind-politiek zijn geboren, ook
geregistreerd dienen te worden. Deze registratie brengt mee dat de kinderen in aanmerking komen voor overheidsvoorzieningen op het gebied van onderwijs en medische zorg. Ouders die zich niet aan de één-kind-politiek houden dreigen
de voordelen van stimuleringsmaatregelen mis te lopen. Echter, het dreigende mislopen voor eiseres van laatstgenoemde voordelen, is onvoldoende grond om over te gaan tot verblijfsaanvaarding in Nederland. Voorts zijn de verklaringen
van eiseres niet van dien aard, dat aannemelijk is dat eiseres als gevolg van traumatische ervaringen in redelijkheid niet kan worden verwacht terug te keren naar het land van herkomst. In dit verband is van belang dat eiseres niet
onder medische behandeling dan wel psychische behandeling staat. De gestelde verkrachtingen van eiseres hebben plaatsgevonden buiten China en hebben niets van doen met de reden van vertrek uit China. Tenslotte komt eiseres niet in
aanmerking voor verlening van een vergunning tot verblijf op grond van het bijzondere toelatingsbeleid – zoals neergelegd in hoofdstuk B7/13.7 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994 - ten aanzien van alleenstaande minderjarige
asielzoekers. Eiseres heeft geen enkele document overgelegd dat haar gestelde minderjarigheid – bij aanmelding in Nederland - kan aantonen, zodat hierover twijfel bestaat. Ook indien wordt uitgegaan van de door eiseres opgegeven
geboortedatum, komt zij niet in aanmerking voor toelating op grond van dit bijzondere toelatingsbeleid. Eiseres was ten tijde van haar aanmelding in Nederland bijna 18 jaar oud en heeft zich reeds drie jaar zelfstandig weten te
redden in China. De stelling van eiseres dat zij een zwervend bestaan leidde in China en bedelde om geld, doet hier niet aan af. Eiseres beschikt derhalve over een grote mate van zelfstandigheid. De omstandigheid dat eiseres wel
eens alleen de kerk bezocht –zoals ze dat ook deed met haar oom- duidt er niet op dat eiseres zich in een onhoudbare situatie bevond in China.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar China te vrezen heeft voor andere dan economische sancties in verband met de
geboortebeperkingsproblematiek. Economische maatregelen kunnen niet worden aangemerkt als een onevenredige zware bestraffing, die een gegrond beroep op vluchtelingenschap kan doen rechtvaardigen. Voorts bepaalt artikel 19 van de
Chinese Huwelijkswet dat kinderen die buiten het huwelijk worden geboren dezelfde rechten genieten als kinderen die staande het huwelijk worden geboren. Tenslotte is het boven iedere redelijke twijfel verheven dat eiseres zich in
het land van herkomst zonder hulp of opvang van anderen zelfstandig staande kan houden.
4. Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht zich met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag van eiseres te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Voorts heeft verweerder opgemerkt dat het boven iedere twijfel verheven is dat eiseres zich zowel alleen als samen met haar kind staande kan houden in China. Om deze reden heeft verweerder ook achterwege gelaten om te trachten om
adequate opvang voor eiseres te vinden.
De rechtbank overweegt het volgende.
5. Ingevolge artikel 15b, eerste lid, aanhef en onder f van de Vw wordt een aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd wegens de niet-ontvankelijkheid ervan indien de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot
Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen, heeft vervoegd bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het
toezicht op vreemdelingen, en zich daar erop heeft beroepen, gegronde reden voor vervolging in de zin van artikel 15 Vw te vrezen.
6. Verweerder heeft zich in het besluit in primo op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eiseres om toelating als vluchteling niet-ontvankelijk is. Eiseres heeft hier in haar bezwaarschrift bezwaar tegen gemaakt. In het
bestreden besluit heeft verweerder de niet-ontvankelijkheid niet langer tegengeworpen en het verzoek van eiseres om toelating als vluchteling inhoudelijk beoordeeld. Gezien deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet
gezegd kan worden dat verweerder de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag van eiseres om toelating als vluchteling in het bestreden besluit heeft gehandhaafd.
7. Ingevolge artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (het Vluchtelingenverdrag) in combinatie met artikel 15 Vw kunnen als vluchteling worden toegelaten vreemdelingen die afkomstig
zijn uit een land waar zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens ras, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep.
8. Ingevolge artikel 11 lid 5 Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikellid het beleid dat
vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit
internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vc.
9. Voorop wordt gesteld dat de algehele situatie in China niet zodanig is dat vreemdelingen die afkomstig zijn uit dat land zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Het beroep op vluchtelingschap moet daarom beoordeeld worden
aan de hand van eiseres persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden.
10. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat met betrekking tot haar persoonlijke feiten en omstandigheden bestaan die haar vrees voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin
rechtvaardigen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat eiseres werd geslagen door haar oom niet is aan te merken als een daad van vervolging die is te herleiden tot één van de in het Vluchtelingenverdrag genoemde
vervolgingsgronden. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat eiseres niet de bescherming van de Chinese autoriteiten heeft kunnen inroepen.
11. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder zich met recht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen vluchteling is. Uit het voorgaande volgt tevens dat verweerder op goede grond heeft kunnen oordelen dat eiseres
bij terugkeer niet zal worden onderworpen aan een behandeling die strijd zou kunnen opleveren met artikel 3 EVRM. Gesteld noch gebleken is dat eiseres na haar terugkeer zal worden gescheiden van haar kind, dan wel dat zij bij
terugkeer naar China vanwege de geboorte van een kind in het buitenland zal worden onderworpen aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM.
12. Niet is gebleken dat eiseres om (andere) klemmende redenen van humanitaire aard in het bezit had moeten worden gesteld van een vergunning tot verblijf. In het bijzonder overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat eiseres
hier te lande een dochter heeft gekregen en dat dit het gevolg is van een verkrachting tijdens haar reis dan wel vlak na haar aankomst in Nederland niet tot toelating op grond van humanitaire overwegingen kunnen leiden, nu eiseres
zich niet terstond na haar aankomst in Nederland heeft gemeld doch eerst een half jaar nadien. Niet uit te sluiten is daarom dat eiseres in China zwanger is geraakt en pas nadien naar Nederland is gevlucht. De onduidelijkheid
hierover komt voor risico van eiseres.
13. Evenmin is gebleken dat eiseres in aanmerking zou moeten komen voor een vergunning tot verblijf op grond van medische behandeling. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt - bijvoorbeeld door het overleggen van een
doktersverklaring - dat de omstandigheid dat zij is verkracht in haar geval zodanig traumatiserende gevolgen heeft gehad dat zij daarom op verblijf hier te lande is aangewezen. Dit geldt te meer nu eiseres na aankomst in Nederland
geen aangifte heeft gedaan van verkrachting en dit evenmin heeft gedaan nadat zij was gevlucht uit het huis in Nederland, waar zij gedurende één week stelt te zijn vastgehouden en door meerdere mannen verkracht.
14. Verweerder voert blijkens hoofdstuk B7/13 van de Vc 1994 een bijzonder beleid ten aanzien van minderjarige asielzoekers die bij binnenkomst in Nederland niet worden begeleid of verzorgd door ouders dan wel door meerderjarige
bloed- of aanverwanten, en die daarom als alleenstaand moeten worden aangemerkt. Indien is vastgesteld dat de minderjarige niet in aanmerking komt voor erkenning als vluchteling of voor een vergunning tot verblijf op grond van
klemmende redenen van humanitaire aard, is voornoemd beleid van toepassing, waarbij binnen zes maanden na de indiening van de aanvraag de beslissing moet zijn genomen. Beoordeeld zal worden of verwijdering van de minderjarige
verantwoord is te achten. Daartoe zal in eerste instantie worden getracht de minderjarige met zijn ouders in het buitenland te herenigen. Als dit niet mogelijk is, zal worden getracht adequate opvang in het land van herkomst te
vinden. Op basis van de gegevens verkregen bij het nader gehoor kan worden besloten tot het instellen van een nader onderzoek naar de ouders van de minderjarige in het buitenland en/of aanverwanten van de minderjarige in het land
van herkomst.
15. Verweerder heeft niet betwist dat eiseres minderjarig is. Wel stelt verweerder te twijfelen aan de minderjarigheid van eiseres ten tijde van de onderhavige aanvraag.
De rechtbank stelt vast dat verweerder –ondanks deze twijfel- niet heeft onderzocht of eiseres minderjarig was ten tijde van de onderhavige aanvraag. Nu verweerder in het bestreden besluit heeft getoetst aan het beleid ten aanzien
van alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA), zoals neergelegd in hoofdstuk B7/13 van de Vc, gaat de rechtbank er derhalve van uit dat niet in geschil is dat in dit geval aan het AMA-beleid dient te worden getoetst.
16. Met betrekking tot verweerders stelling dat, ook indien wordt uitgegaan van de door eiseres opgegeven geboortedatum, er geen reden is haar toe te laten op grond van het AMA-beleid omdat zij zich reeds drie jaar in China
zelfstandig heeft weten te redden, overweegt de rechtbank het volgende. In de uitspraak van 3 juli 1997 (AWB 97/3056 VRWET, NAV 1997, 106, p. 629 en 685) heeft de Rechsteenheidskamer Vreemdelingenzaken (REK) van deze rechtbank
overwogen dat slechts in die gevallen waarin boven iedere twijfel verheven is dat de AMA zich in het land van herkomst zonder hulp of opvang van anderen zelfstandig staande zal kunnen houden, een uitzondering kan worden gemaakt op
het uitgangspunt dat in het land van herkomst enigerlei vorm van opvang aanwezig moet zijn. Daarbij moet behalve aan de leeftijd van de betrokkene betekenis worden toegekend aan de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de AMA
zich zelfstandig moest gaan redden en de situatie waarin hij of zij verkeerde. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat boven iedere twijfel is verheven dat eiseres zich in China zelfstandig staande zal kunnen houden. Zij was
17,5 jaar toen zij haar land verliet, zij heeft voordien drie jaar zelfstandig in haar onderhoud voorzien en uit het ambtsbericht van 23 januari 1998 terzake van de positie van 16- tot 18-jarigen in het maatschappelijk verkeer kan
worden afgeleid dat het niet ongebruikelijk is in China dat 16- tot 18-jarigen zich daar zelfstandig staande houden.
17. De conclusie is dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Voorts is niet gebleken dat het bestreden besluit in aanmerking komt om te worden vernietigd wegens strijd met enig algemeen beginsel
van behoorlijk bestuur.
18. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de
door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank beslist daarom als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2000, door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.A.J. Hubel, griffier.
Afschrift verzonden op: 31 oktober 2000
Conc.: YV/SH
Coll:
Bp:-
D:b