ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9286
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toelating van vreemdeling in Duitsland op basis van Europees Vestigingsverdrag
In deze zaak gaat het om de toelating van een vreemdelinge in Duitsland op basis van het Europees Vestigingsverdrag. De vreemdelinge, van Syrische nationaliteit, was in bewaring gesteld in Nederland en heeft een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. De rechtbank oordeelt dat het enkele feit dat echtgenoten van werknemers in een andere lidstaat zich daar mogen vestigen, niet automatisch leidt tot toelating. De vreemdelinge moet zich eerst melden bij de Duitse autoriteiten om verblijfsrecht te verkrijgen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de vreemdelinge recht heeft op verblijfsrecht in Duitsland, aangezien zij zich niet heeft gemeld bij de Duitse autoriteiten en er geen bewijs is dat haar verblijfsrecht is verleend.
De rechtbank stelt verder vast dat de vreemdelinge ten tijde van de inbewaringstelling niet over een geldige verblijfsvergunning of identiteitspapieren beschikte en dat zij illegaal in Nederland verbleef. Dit leidt tot de conclusie dat er voldoende gronden zijn voor de inbewaringstelling, omdat er een ernstig vermoeden bestaat dat zij zich aan haar uitzetting zal onttrekken. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat dit alleen kan worden toegewezen bij opheffing van de bewaring, wat in dit geval niet is gebeurd. De uitspraak staat open voor hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.