ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9268
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- J.E. van den Steenhoven-Drion
- W.L.J. Fernhout
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening voor Sudanese vluchteling met twijfelachtige afkomst
In deze zaak heeft de president van de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 oktober 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Sudanese vluchteling, aangeduid als verzoeker. De verzoeker had op 25 september 2000 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, welke door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 29 september 2000 was afgewezen. De IND stelde dat verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd van zijn identiteit en afkomst, en dat zijn asielrelaas niet geloofwaardig was. Verzoeker, die tot de Nuba-bevolkingsgroep behoort, had verklaard dat hij vanwege zijn activiteiten als fotograaf en zijn betrokkenheid bij de politieke organisatie 'Tadamun Abna'a Al-Nuba' in Sudan werd vervolgd. Hij was op jeugdige leeftijd uit het Nuba-gebied vertrokken en had geen documenten kunnen overleggen ter ondersteuning van zijn aanvraag.
De president oordeelde dat de IND onvoldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag van verzoeker niet was ingewilligd. De president merkte op dat de IND niet had aangetoond dat de door verzoeker verstrekte informatie over zijn afkomst onjuist was. Dit maakte het voor de president onmogelijk om te controleren of de afkomst van verzoeker aannemelijk was. Gezien de omstandigheden, waaronder het vertrek van verzoeker uit het Nuba-gebied op jonge leeftijd, was de president van mening dat de aanvraag ten onrechte binnen de AC-procedure was afgedaan. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en werd de IND opgedragen om zich te onthouden van uitzettingshandelingen totdat op het bezwaar was beslist.
De president veroordeelde de Staat der Nederlanden tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker. Tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.