ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9262
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de tijdelijke regeling witte illegalen
In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de aanvraag tot verlening van een vergunning tot verblijf op basis van de tijdelijke regeling voor witte illegalen, zoals vastgelegd in Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 1999/23. De verzoeker, A, van Turkse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf, maar deze is niet ingewilligd door de Staatssecretaris van Justitie. De president van de rechtbank heeft geoordeeld dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij onafgebroken in Nederland heeft verbleven in de periode van 1 januari 1992 tot 1 april 1992, wat een voorwaarde is voor het verkrijgen van de vergunning. De president heeft vastgesteld dat verzoeker pas in juni 1992 in het bezit is gekomen van een sofinummer, en dat dit niet kan worden aangemerkt als bewijs voor zijn verblijf in Nederland vanaf 1 januari 1992. De president heeft ook het beroep van verzoeker op het gelijkheidsbeginsel met betrekking tot eerdere Agneskerkzaken verworpen, omdat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn situatie vergelijkbaar is met die gevallen. De president heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen, en heeft het verzoek afgewezen en het bezwaar ongegrond verklaard.