ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9254

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/2680
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van asielaanvraag door Faily-Koerd uit Irak

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 23 november 2000 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse vrouw, eiseres, die in Nederland een aanvraag had ingediend voor toelating als vluchteling. Eiseres, die zich sinds 16 februari 1998 in Nederland bevond, had op 17 februari 1998 een verzoek ingediend om asiel en een vergunning tot verblijf op basis van humanitaire redenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor vluchtelingenstatus, omdat haar asielrelaas ongeloofwaardig werd geacht. Dit oordeel was gebaseerd op verschillende tegenstrijdige verklaringen die eiseres had afgelegd over haar identiteit en de omstandigheden waaronder zij naar Nederland was gekomen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat er geen klemmende redenen van humanitaire aard zijn die een vergunning tot verblijf rechtvaardigen. Eiseres kan zich vestigen in Noord-Irak, waar zij voldoende banden heeft om een menswaardig bestaan op te bouwen. De rechtbank heeft de weigering van de Staatssecretaris van Justitie om eiseres als vluchteling toe te laten, terecht geacht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet, waarbij de rechtbank zich heeft gebaseerd op relevante artikelen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 33a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 00/2680 VRWET
Inzake : A, eiseres, woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr. R.M.J. Lanting, advocaat te Deventer,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. A. Venekamp, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, naar aanvankelijk gesteld geboren op [...] 1974, bezit de Iraakse nationaliteit. Zij verblijft, naar gesteld, sedert 16 februari 1998 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Op 17 februari
1998 heeft zij een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Eiseres heeft op 24 september 1998 een bezwaarschrift ingediend tegen
het niet tijdig beslissen van verweerder op voornoemde aanvragen. Op 14 oktober 1999 is eiseres ter zake haar bezwaar gehoord door een ambtelijke commissie (AC). Op
19 januari 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Op 15 februari 2000 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het
beroep.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op
16 november 2000. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich niet doen vertegenwoordigen. Ter zitting was als tolk aanwezig: mw. S. Abravesh (tolk in het Farsi).
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Eiseres stelt dat zij in aanmerking komt voor toelating in Nederland.
Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat zij een Faily-Koerd is, die in 1988 samen met haar familie naar Iran heeft moeten vertrekken, dat zij aldaar in augustus 1997 door mensen van "het Comité" is opgepakt, omdat zij met een
vriend op straat gezien was. Volgens eiseres heeft zij een maand vast gezeten en is zij op weg naar een onderzoekscommissie verkracht door een medewerker van vorenbedoeld Comité. Eiseres is na betaling van een geldsom door haar
vader onvoorwaardelijk vrijgelaten. Eiseres stelt niet te kunnen terugkeren naar Irak omdat haar vader en haar broer aldaar politiek actief zijn geweest, waardoor haar leven in Irak gevaar loopt.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet voor toelating in aanmerking komt.
4. Met betrekking tot de gehandhaafde weigering eiser als vluchteling toe te laten, overweegt de rechtbank als volgt.
5. Ingevolge artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en artikel 15, eerste lid, Vw is van
vluchtelingschap sprake in geval de betrokkene afkomstig is uit een land waarin hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging wegens zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging, zijn nationaliteit, dan
wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.
6. Vooropgesteld moet worden dat de situatie in Irak niet zodanig is dat vreemdelingen afkomstig uit dat land in het algemeen zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Eiseres zal dus aannemelijk moeten maken dat met
betrekking tot haar persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die haar vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen.
7. Eiseres is daarin niet geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe dat het relaas van eiseres ongeloofwaardig is gelet op de verschillende door eiseres afgelegde verklaringen die steeds met elkaar in tegenspraak zijn. Deze
tegenstrijdigheden betreffen zowel de identiteit van eiseres als hetgeen zij overigens ter ondersteuning van haar asielrelaas heeft aangevoerd.
Ten aanzien van de identiteit van eiseres overweegt de rechtbank dat eiseres twee maal met een ander (vals) paspoort op Schiphol door de Koninklijke marechaussee is aangehouden en dat zij twee maal verschillende verklaringen heeft
afgelegd omtrent haar identiteit. Voorts heeft de gemachtigde van eiseres bij op 23 december 1999 (per fax) aan verweerder gezonden brief meegedeeld dat eiseres onjuiste gegevens heeft verstrekt en dat zij zich thans verplicht voelt
de juiste gegevens te verstrekken. In genoemde brief worden weer geheel andere dan de eerder verstrekte identiteitsgegevens vermeld. De verklaring voor deze, opnieuw zeer afwijkende, vermelding van de identiteit van eiseres ter
zitting, te weten - kort gezegd - dat zij niet traceerbaar wilde zijn, is niet geloofwaardig.
Voorts heeft verweerder terecht gewezen op tegenstrijdigheden in de in de verschillende gehoren door eiseres afgelegde verklaringen. In het gehoor bij de Koninklijke marechaussee op 19 januari 1998 heeft eiseres verklaard dat haar
echtgenoot haar wilde aanklagen en laten stenigen. In het nader gehoor heeft zij echter verklaard nooit gehuwd te zijn geweest en aangevoerd dat zij in Iran 'betrapt' is terwijl zij met een vriend op straat liep en vervolgens om die
reden een maand gedetineerd heeft gezeten. In het AC-gehoor kon eiseres over deze vriend, diens identiteit, afkomst of andere persoonlijke gegevens geen enkele nadere verklaring geven, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank -
wederom - ernstig afbreuk doet aan het relaas van eiseres. In het AC-gehoor heeft eiseres voorts tenslotte verklaard dat alles wat zij eerder verklaard heeft, onwaar is. Gelet op dit alles is het relaas van eiseres terecht
ongeloofwaardig geacht door verweerder.
8. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit zijn weigering eiseres toe te laten als vluchteling terecht heeft gehandhaafd.
9. Ingevolge artikel 3 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dient te worden beoordeeld of aannemelijk is dat betrokkene een reëel risico loopt te worden onderworpen aan
foltering, dan wel aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
Gelet op rechtsoverweging 7 is niet aannemelijk geworden dat gedwongen terugkeer van eiseres naar Irak strijd oplevert met artikel 3 EVRM.
10. Evenmin is gebleken van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan verweerder een vergunning tot verblijf in redelijkheid niet heeft kunnen onthouden. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden die er aan in de
weg staan dat eiseres zich vestigt in Noord-Irak, dat sedert de beleidswijziging van 20 november 1998 is aanvaard als binnenlands vestigingsalternatief voor bepaalde groepen Irakezen. Eiseres kan als behorend tot de Faily-Koerden
geacht worden voldoende banden te hebben in Noord-Irak om zich aldaar een menswaardig bestaan op te bouwen. De rechtbank kan zich verenigen met hetgeen in punt 3.4 van het verweerschrift omtrent Faily-Koerden en hun mogelijkheid tot
vestiging in Noord-Irak is overwogen.
11. Het beroep is derhalve ongegrond.
12. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. C.P.E.M. Fonteijn-van der Meulen en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2000, in tegenwoordigheid van mr. G.F. van der Linden-Burgers, griffier.
afschrift verzonden op: 27 november 2000
Reg.nr. AWB 00/2680 VRWET 3