ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9198
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van verzoeker uit de Democratische Republiek Congo en de beoordeling van de gegronde vrees voor vervolging
In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage op 31 oktober 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, afkomstig uit de Democratische Republiek Congo, had op 25 april 1998 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling en voor een vergunning tot verblijf. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) had deze aanvragen op 17 november 1999 afgewezen, met de motivering dat de verklaringen van verzoeker niet aannemelijk waren en dat er geen gegronde vrees voor vervolging bestond. Verzoeker had echter verklaard dat hij als grafdelver had gewerkt voor soldaten van Kabila en dat hij getuigenis had afgelegd aan de UNHCR over massagraven, wat hem in een kwetsbare positie zou hebben gebracht.
De president overwoog dat de IND niet voldoende had onderbouwd waarom verzoeker geen gegronde vrees voor vervolging zou hebben. De president stelde vast dat verzoekers relaas paste bij het algemene beeld van de houding van het Kabila-regime tegenover VN-missies en getuigen die informatie verstrekten. De president oordeelde dat de IND had moeten onderzoeken of verzoeker, gezien zijn getuigenis aan de UNHCR, risico liep op vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar de DRC.
Uiteindelijk besloot de president het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, waardoor de uitzetting van verzoeker werd opgeschort totdat er een beslissing op het bezwaar was genomen. Tevens werd de IND veroordeeld in de proceskosten van verzoeker. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in situaties waarin de aanvrager mogelijk risico loopt op vervolging vanwege zijn of haar verklaringen aan internationale organisaties.