ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9162
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en intrekking van de voorwaardelijke vergunning tot verblijf van een Iraakse asielzoeker
In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser A om toelating als vluchteling in Nederland, die op 11 september 1998 is ingediend. De Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Hoogvliet, heeft de aanvraag op 26 november 1998 afgewezen en eiser een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) verleend. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 26 januari 2000 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beschikking. Tijdens de openbare behandeling op 8 november 2000 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J. van Veelen-de Hoop, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de situatie van eiser en zijn familie in Irak, en de relevante wetgeving, zoals de Vreemdelingenwet en het Verdrag van Genève. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging in Irak. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de vvtv van eiser terecht is gebeurd, omdat de situatie in Noord-Irak niet zodanig is dat eiser daar een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beschikking te nemen, waarbij de rechtbank de weigering van een onvoorwaardelijke vergunning tot verblijf (vtv) heeft gehandhaafd. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vergoed.