ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8846

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/4254
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.M.C. Kolkert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming van een vreemdeling en toekenning van schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 22 juni 2000 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, A, van Turkse nationaliteit. De vreemdeling was op 2 juni 2000 in bewaring gesteld op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet (Vw), terwijl op diezelfde datum zijn uitzetting was gelast. De vreemdeling heeft op 7 juni 2000 een beroepschrift ingediend, waarin hij verzocht om opheffing van de bewaring en om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling ten tijde van de inbewaringstelling niet beschikte over een geldige verblijfsvergunning of identiteitspapieren en dat hij zich bewust was van het risico van inbewaringstelling bij binnenkomst in Nederland.

De rechtbank heeft geconstateerd dat de vreemdeling elf dagen in een politiecel heeft verbleven voordat hij in een huis van bewaring werd geplaatst. De rechtbank oordeelde dat een periode van elf dagen in een politiecel, zonder dat er sprake was van exceptionele omstandigheden, niet aanvaardbaar is. Daarom heeft de rechtbank de maatregel tot vrijheidsontneming opgeheven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de inbewaringstelling materieel gerechtvaardigd was en heeft de vreemdeling een schadevergoeding van f 50,-- toegekend voor de extra dag in de politiecel. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op f 1.420,--, te vergoeden door de Staat der Nederlanden.

De rechtbank heeft de beslissing tot opheffing van de bewaring en de toekenning van schadevergoeding op 20 juni 2000 uitgevoerd. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te 's-Hertogenbosch
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
--------------------------------
Uitspraak
--------------------------------
AWB 00/4254 V3
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 34a juncto 34j van de Vreemdelingenwet (Vw) in het geschil tussen:
A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1977 en van Turkse nationaliteit, thans verblijvende in het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg, hierna te noemen: de vreemdeling
en
de Staatssecretaris van Justitie te 's-Gravenhage, hierna te noemen:
verweerder.
Zitting: 19 juni 2000.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde
mr. J.J. Bronsveld, advocaat te Bergen op Zoom.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. Y.E.A.M. van Hal.
Als tolk in de Turkse taal was aanwezig G.R. Bosscha Erdbrink.
I. PROCESVERLOOP
Bij bevel tot bewaring van 2 juni 2000 is de vreemdeling op grond van
artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw in bewaring gesteld, terwijl op diezelfde datum zijn uitzetting is gelast.
Bij beroepschrift van 7 juni 2000, ontvangen ter griffie van de rechtbank per faxbericht van dezelfde datum, is namens de vreemdeling verzocht de bewaring met onmiddellijke ingang op te heffen.
Voorts is om schadevergoeding verzocht.
II. OVERWEGINGEN
Namens de vreemdeling is aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting heeft gewerkt.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat er voldoende gronden aanwezig
zijn die de inbewaringstelling rechtvaardigen.
De vreemdeling beschikte immers ten tijde van de inbewaringstelling (en ook thans) niet over een geldige titel tot verblijf en evenmin over geldige identiteitspapieren of voldoende middelen van bestaan. Voorts is niet gebleken dat
de vreemdeling de intentie had zich bij binnenkomst in Nederland te melden bij enige instantie met vreemdelingentoezicht belast en heeft hij door Nederland binnen te reizen welbewust het risico genomen dat hij in bewaring zou worden
gesteld.
Onder deze omstandigheden was er naar het oordeel van de rechtbank voldoende grond te concluderen dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder op 3 juni 2000 bij het Dublinbureau een claim heeft ingediend voor Frankrijk. Gebleken is dat deze stukken niet zijn aangekomen.
Vervolgens heeft verweerder op 15 juni 2000 het claimverzoek herhaald.
Gelet op het voorgaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog voldoende zicht op uitzetting en kan niet worden gesteld dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting werkt.
De rechtbank stelt ambtshalve vast dat de vreemdeling elf dagen in een politiecel heeft verbleven alvorens hij in een huis van bewaring is geplaatst. De rechtbank acht het in het algemeen onwenselijk dat de vreemdelingenbewaring in
een politiecel wordt ten uitvoer gelegd. Onder bepaalde omstandigheden, zoals bijvoorbeeld plaatsgebrek in Huizen van Bewaring, kan het onontkoombaar zijn dat de bewaring een aanvang neemt in een politiecel. Doorgaans wordt een
periode van maximaal tien dagen politiecel nog aanvaardbaar geacht. Voor de vraag vanaf wanneer de bovengenoemde termijn van tien dagen begint te lopen heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de algemeen gehanteerde termijn ten
aanzien van personen die in een politiecel strafrechtelijke voorlopige hechtenis ondergaan en bij hetgeen de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage in andere nevenzittingsplaatsen met betrekking tot de tien dagen politiecel, in
(vreemdelingen)bewaringszaken, heeft overwogen. Uit de stukken is gebleken dat de vreemdeling van 2 juni 2000 tot 13 juni 2000 in een politiecel heeft verbleven. Een termijn van elf dagen politiecel wordt door de rechtbank,
behoudens exceptionele omstandigheden, niet meer aanvaardbaar geacht. Nu van exceptionele omstandigheden niet is gebleken, dient de bewaring te worden opgeheven.
Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
Onder verwijzing naar het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de inbewaringstelling van de vreemdeling materieel gerechtvaardigd is te achten. Hoewel de vreemdeling in voldoende mate is gecompenseerd door de
opheffing van de bewaring, acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om aan de vreemdeling over één dag dat hij te lang in een politiecel heeft doorgebracht een schadevergoeding van f 50,-- toe te kennen.
De rechtbank acht voorts termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met
inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal f 1.420,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
* 1 punt voor het indienen van een beroepschrift;
* 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
* waarde per punt f 710,--;
* wegingsfactor 1.
Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de
rechtbank.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 26 van de Vw van de vreemdeling met ingang van 20 juni 2000;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van f 50,--;
veroordeelt verweerder in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, vastgesteld op f 1.420,--, te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. A.M.C. Kolkert als rechter in tegenwoordigheid van
W.G.M. de Boer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2000.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van f 50,-- (ZEGGE: VIJFTIG GULDEN).
Aldus gedaan op 20 juni 2000 door mr. A.M.C. Kolkert.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding.
De Officier van Justitie/verweerder kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de
artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te
's-Gravenhage (zittingsplaats: 's-Hertogenbosch).
Afschriften verzonden: 5 juli 2000
SS