ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8836
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen bewaring van vreemdeling in het kader van vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 28 juni 2000 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een vreemdeling, A, die volgens zijn verklaring geboren is op [...] 1974 en van Sierra Leoonse nationaliteit is. De vreemdeling was in bewaring gesteld op 18 mei 2000 op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet (Vw). De vreemdeling is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. L.J.G. de Haas, terwijl verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, werd vertegenwoordigd door mr. P van Zijl.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling sinds vier weken in bewaring verblijft zonder beroep te hebben ingesteld tegen de maatregel tot bewaring. De gemachtigde van de vreemdeling heeft betoogd dat de aanwijzingen omtrent illegaal verblijf mogelijk onrechtmatig zijn verkregen en dat het bevel tot bewaring onvoldoende gronden bevat. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het proces-verbaal van bevindingen voldoende duidelijkheid biedt en dat er geen aanknopingspunten zijn voor de stelling dat de aanwijzingen onrechtmatig zijn verkregen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende gronden zijn voor de inbewaringstelling, aangezien de vreemdeling niet over een geldige titel tot verblijf of identiteitspapieren beschikte. Bovendien heeft de vreemdeling tegenstrijdige informatie gegeven over zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. De rechtbank heeft de bewaringsgronden ambtshalve aangevuld met de grond van ernstig vermoeden van onttrekking aan uitzetting.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep tegen de bewaring ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de toepassing van de bewaring niet in strijd is met de Vw en dat de belangen van de betrokken partijen in redelijkheid zijn afgewogen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, A.H.J. Visser, en is openbaar uitgesproken op 28 juni 2000.