ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8380
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Schorsing uitzettingsbeslissing van vreemdeling met Turkse nationaliteit
In deze zaak verzocht een vreemdeling met de Turkse nationaliteit, die sinds onbekende datum in Nederland verblijft, om schorsing van de uitzettingsbeslissing van de Staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling had op 3 december 1999 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf op basis van de tijdelijke regeling voor witte illegalen, maar deze aanvraag werd op 21 januari 2000 door de Staatssecretaris buiten behandeling gesteld. De vreemdeling maakte bezwaar tegen dit besluit, maar werd geïnformeerd dat uitzetting niet zou worden uitgesteld gedurende de bezwaarprocedure.
Op 18 februari 2000 diende de vreemdeling een verzoekschrift in bij de rechtbank om de uitzettingsbeslissing te schorsen totdat er op het bezwaar was beslist. De rechtbank ontving de stukken van de Staatssecretaris op 12 april 2000 en het verweerschrift volgde op 9 mei 2000. Tijdens de zitting op 18 mei 2000, waar de vreemdeling werd bijgestaan door een advocaat, werd besproken of de uitzettingsbeslissing onrechtmatig was. De vreemdeling stelde dat hij niet op de hoogte was van de tijdelijke regeling en dat de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag onterecht was.
De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de Staatssecretaris om de aanvraag buiten behandeling te stellen onjuist was, omdat de vreemdeling aan alle andere voorwaarden voldeed en slechts twee dagen te laat was met de indiening. De president van de rechtbank oordeelde dat het bezwaar van de vreemdeling een redelijke kans van slagen had en dat de belangen van de vreemdeling zwaarder wogen dan die van de Staatssecretaris. De rechtbank wees het verzoek toe, veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten en bepaalde dat het griffierecht aan de vreemdeling werd vergoed.