ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8379
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.J. van Bennekom
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard voor Bosnische echtelieden
In deze zaak gaat het om de aanvragen van A en B, echtelieden van Bosnische nationaliteit, die sinds 28 juli 1998 in Nederland verblijven. Op 30 juli 1998 hebben zij afzonderlijk een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling, welke door de Staatssecretaris van Justitie op 17 november 1998 werd afgewezen wegens kennelijke ongegrondheid. Na bezwaar en een ongegrondverklaring van dit bezwaar op 23 februari 1999, hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en op 30 maart 2000 vond de zitting plaats. Tijdens de zitting hebben eisers hun standpunt toegelicht, waarbij zij zich beroepen op de bedreigingen die eiser heeft ondervonden van voormalige kampbewakers in Bosnië, en de traumatische ervaringen die zij hebben meegemaakt tijdens de oorlog. Verweerder heeft in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep, stellende dat eisers niet in aanmerking komen voor vluchtelingenstatus of een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden. De rechtbank oordeelt dat de bestreden besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat er in het verleden wel degelijk sprake is geweest van vervolging, maar dat de huidige situatie in Bosnië-Herzegovina niet zodanig is dat eisers gegronde vrees voor vervolging hebben. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en oordeelt dat verweerder in de proceskosten moet worden veroordeeld.