ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8377
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van asielaanvraag en Dublinclaim
In deze zaak heeft de president van de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 juli 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker, geboren in 1950 en van Kroatische nationaliteit, die sinds 24 mei 2000 in Nederland verblijft. De verzoeker had op 31 mei 2000 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) had besloten dat verzoeker in het kader van zijn asielaanvraag zou worden geclaimd bij de Oostenrijkse autoriteiten. Op 4 juni 2000 verzocht verzoeker om opvang tijdens de Dublinclaim-procedure, maar de IND adviseerde het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) om geen opvang te verlenen. Hiertegen maakte verzoeker bezwaar en vroeg de president van de rechtbank om te bepalen dat het COA hem opvang zou bieden totdat op het bezwaarschrift was beslist.
De zitting vond plaats op 30 juni 2000, waar verzoeker werd bijgestaan door een juridisch medewerker van de Stichting Rechtsbijstand Asiel Noordoost-Nederland. De gemachtigde van de verweerder, een ambtenaar van de IND, was ook aanwezig. De president overwoog dat op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De president oordeelde echter dat het advies van de IND aan het COA niet gericht was op zelfstandig rechtsgevolg en dat verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn bezwaar. Dit leidde tot de conclusie dat er geen plaats was voor de gevraagde voorlopige voorziening.
De president wees het verzoek af en concludeerde dat er geen omstandigheden waren die zouden rechtvaardigen dat de verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden of dat een van de partijen in de proceskosten zou moeten worden veroordeeld. De uitspraak werd openbaar gedaan op 7 juli 2000.